Bij Sound in Motion beleven ze een jaar waarin naast het aanstormende geweld ook heel wat veteranen van de vrije muziek aan bod kwamen en nog zullen komen. Werd het kalenderjaar nog geopend met Evan Parker, dan passeerden onlangs ook Peter Brötzmann en Akira Sakata. En dan komt ROVA er nog aan, net als het Winterfestival met het Schlippenbach Trio en het duo Fred Van Hove & Roger Turner. Maar eerst gingen we terug naar de een grootheid uit Chicago, Roscoe Mitchell, die in duo speelde met oude bekende Mike Reed.
Als voorprogramma stond er een ander duo klaar. Twee Belgen, twee saxofonisten ook. Frans Van Isacker (o.m. Octet Red, Franco Saint De Bakker en een paar maanden geleden nog goed voor een uitstekend album met gitarist Elko Blijweert) en Viktor Perdieus (dit jaar ook goed voor uitstekende releases met Ifa Y Xango en Bambi Pang Pang) hangen uit in verschillende oorden, dichter bij én verder weg van de jazz, maar hier lieten ze vooral horen dat ze soms ook zeer dicht bij elkaar zitten, want hun compacte set werd een erg geslaagde oefening in hechtheid en harmonie.
Ze gingen dan wel van start op fluisterniveau, met aangeblazen ruis, slap- en pap-geluiden, maar de gesuggereerde abstractie werd al snel ingevuld met een duidelijker focus. De muziek ging wentelen in vertraagde cyclische patronen en bleef resoluut hangen in minimalistische oorden, waarbij het soms ging lijken op drone-effecten en zelfs opvallende harmonieën opgezocht werden. De muziek was vrij van geweld of goedkope effecten en bleef sober, op het zuinige af, met twee altsaxen die innig en in slow motion rond elkaar wentelden. Door het gebruik van lange tonen met parallelle frequenties kreeg het een effect van aanzwellende en weer afnemende golven die in je oren kwamen zoemen.
Het mooie was dat het soms leek alsof je ondanks die bewegingen soms een effect van stilstand kreeg, waarbij de klank erg knap in lucht bleef resoneren. Op andere momenten was er meer reliëf, ging een prominente melodie gecounterd worden door bokkensprongen van de ander, waarbij pas duidelijk werd hoe het individuele timbre van de muzikanten verschilde, en Van Isacker opviel door een iets scherpere klank. Uiteindelijk belandde het duo opnieuw in de ingetogen zone waarmee het amper een half uurtje eerder van start gegaan was, met een warme, bijna pastorale draai tot die laatste zucht. Sound in motion, inderdaad.
Roscoe Mitchell is een speciaal geval. Altijd al geweest. Hoewel hij vaak in het vakje van de ‘freejazz’ ondergebracht wordt, heeft zijn muziek, en zeker die van de eigen projecten, weinig uitstaans met het clichébeeld van de woeste chaos en extatische blueskreten van zijn generatiegenoten. Zijn muziek is niet de volkse onderbuikklaagzang van een Albert Ayler of de spirituele, hypnotiserende missie van een Coltrane. Mitchells muziek is cerebraler en hoekiger, maar vaak ook gematigder en rigider, met een sterkere nadruk op het gebruik van stilte en een verwantschap aan de klassieke Europese traditie.
Dat neemt niet weg dat Mitchell soms ook behoorlijk pittig uit de hoek kan komen, en met een stevig in de traditie verankerde muzikant als Mike Reed, een vertegenwoordiger van een latere generatie binnen het AACM, heeft hij het ideale klankbord, zoals gehoord kon worden op Empathetic Parts van Reed en zijn Loose Assembly, of In Pursuit Of Magic, een recente duoregistratie. Ook nu was Mitchell zijn onbewogen zelf. Hij speelde zijn strenge, in gedachten verzonken muziek, waarbij het niet zozeer ging om een levendige duoconversatie als een stroom van geluid die voortdurend een beetje bijgesteld werd.
Mitchell had daarvoor zijn sopranino-, sopraan- en altsax meegebracht, waarop hij vooral snelle en krachtige slierten speelde. Soms best wel fel en eigenlijk ook een stuk gevarieerder dan wat hij deze zomer liet horen aan de zijde van Jack DeJohnette & co. op Gent Jazz. Maar het blijft natuurlijk Roscoe Mitchell, en dan blijft het vaak passeren langs iele, schelle pieken en nukkige bochten. Improvisatie die niet doet aan pleziertjes, laat staan humor, woeste power of swing, maar z’n eigen koers en ritme volgt. Reed speelde hier ook iets abstracter dan hij bij bvb. zijn band People, Places & Things, maar zorgde met die onophoudelijke roffels, accenten en fills die soms weggegrepen leken uitheel andere muziek, voor een fijn contrast.
Ook hij bleef daarbij erg franjeloos spelen met de dunne ritselende en ratelende sticks. Soms wel met wat knappe, haast tribale geluidseffecten en een imposante controle over de vellen, maar zonder poeha. Op altsax klonk Mitchell aanvankelijk iets minder geïnspireerd, keerde hij na een aarzelende aanzet terug naar lang aangehouden tonen, dicht tegen een jammerende blues, maar door circulaire ademhaling creëerde hij daarna golven met een opmerkelijke intensiteit. Ook hier werd het belang van sound (niet voor niets de titel van Mitchells eerste album) benadrukt, veel meer dan thema’s, akkoordenreeksen of andere structuurelementen.
Op het einde keerde Mitchell terug naar de sopranino, terwijl Reed er maar op los bleef roffelen, en dat had die muziek ook wel nodig, al zorgde het einde ineens voor een erg mooi stukje samenspel. Ook dit was een erg korte set, die enkel nog aangevuld werd met een ingetogen toegift (samen goed voor 40 minuten) die even een aanzet leek naar een warmere uitstap, maar erg snel afgerond werd. Dit concert was geen openbaring, laat staan een overrompeling, maar het liet wel horen waarom Mitchell na een carrière van vijftig jaar nog steeds een categorie op zichzelf vormt. Bij momenten gortdroog, maar net zo vaak begeesterd van een eigenzinnige spirit die op z’n vijfenzeventigste nog maar weinig van z’n kracht en fascinatie heeft ingeboet.