We schrijven de zomer van 2003. Op regenachtige vakantiedagen troept het puberend mansvolk uit de buurt samen in de gamekelder van een verwend buurjongetje om er urenlang Need for Speed: Underground te spelen, een straatracegame dat meesurft op het succes van blockbuster The Fast and the Furious. We verzetten er liters cola en bergen chips, en leggen er met nipte races en wat vals spelen de basis voor levenslange vetes. Een dikke tien jaar later is het, volgens Disney en EA Entertainment, tijd om de nog steeds lopende Need for Speed-gamefranchise nieuw leven in te blazen met een live-action film. Nu staan gameverfilmingen zelden garant voor spetterende cinema, maar de (bescheiden) sterrencast en het ruime budget doen het beste vermoeden.
Laten we eerst het flinterdunne verhaaltje maar even bespreken, dan is dat toch al uit de weg. Automecanicien Tobey Marshall (Aaron “Jesse uit Breaking Bad, bitch!” Paul) probeert met de winstpremies uit illegale straatraces de garage van zijn onlangs overleden vader draaiende te houden. In een race tegen oude rivaal en gevestigde racepiloot Dino Brewster (Dominic Cooper, Howard Stark uit de Captain America-films) komt Tobey’s vriend Pete om het leven. Dino schuift alle schuld op Tobey, die daardoor in de cel terechtkomt. Eenmaal weer vrij vindt Tobey er niet beter op dan zijn onschuld te bewijzen door zich opnieuw in het milieu van de illegale races te storten. Hij trekt het hele land door om deel te nemen aan de ‘DeLeon’, zowat de meest prestigieuze straatrace die er te vinden is. Hoe en waarom het winnen van die race zijn naam juist moet zuiveren blijft een beetje onduidelijk – net als heel wat andere elementen uit het verhaal. Zo besluit Dino de auto die betrokken was bij het ongeval dat Pete doodde netjes bij te houden in plaats van hem te vernietigen en kan piloot Benny (Scott Mescudi) blijkbaar allerlei zotte kuren uithalen met een sportvliegtuigje zonder dat er een haan naar kraait. Geen onoverkomelijk probleem voor dit type film, maar nu en dan wringt het toch een beetje.
Tobey wordt in zijn queeste bijgestaan door wat ondertussen usual suspects voor dit soort films geworden zijn. Er is een stereotiepe villain (Cooper), een luidruchtige zwarte (Mescudi) en, moeten we het nog zeggen, een love interest die zelf ook een niet onaardige chauffeur blijkt te zijn (Imogen Poots). Kortom: alle ingrediënten voor een niet al te intelligente raceprent zijn aanwezig. Geen nood, het levert een aardig filmpje op. Regisseur en ex-stuntman Scott Waugh houdt het tempo er namelijk lekker in. De ene race volgt de andere vlotjes op, en elke rit is verschilt net genoeg van de vorige om niet te vervelen. Autofans zullen hier zeker aan hun trekken komen, vooral als je weet dat de hoofdrollen in de races zijn weggelegd voor Ford Mustangs, een handvol Koenigseggs en zelfs een Bugatti Veyron. Verwacht alleen geen revolutionaire kunstgrepen of vernieuwende camerahoeken. Need for Speed is volledig inwisselbaar met de eerste de beste racefilm die u kan opnoemen, of het nu Gone in 60 Seconds of Fast Five is.
Groot verschilpunt met andere race- of actiefilms is dat Waugh er bewust voor gekozen heeft om zo weinig mogelijk CGI te gebruiken. De crashes en stunts voelen hierdoor een pak intenser en realistischer aan. Waugh refereert daarmee ook nadrukkelijk aan een aantal oudere iconen uit het racegenre. De film begint zelfs met een scène in een drive-inbioscoop waar de absolute klassieker Bullit van Peter Yates draait. Leuke knipoog voor de fans, en het toont meteen waar Waughs hart ligt. Meer dan een schrale troost is het echter niet, want buiten de spectaculair over elkaar heen buitelende bolides heeft Need for Speed niet bepaald veel te bieden.
We hadden het eerder al over het flinterdunne verhaal en de bordkartonnen personages. Laat het duidelijk zijn dat er scenariogewijs bitter weinig is om vrolijk van te worden Er zitten misschien een paar aardige oneliners in het script, maar de dialogen zijn vlak en voorspelbaar, de shenanigans waarin de groep racers terechtkomt kunnen amper boeien en tussen Aaron Paul en Imogen Poots valt niet de minste vonk te bespeuren. Paul zet trouwens niet meer dan een flauw doorslagje van Jesse Pinkman neer, compleet met die droogkomische ‘what the fuck’-blik van ‘m. Ook de andere acteurs lijken niet echt moeite te doen om hun personages wat extra ‘vlees’ mee te geven. Hier opnieuw: niets dat u nergens anders gezien hebt. Enige lichtpuntje is misschien Michael Keaton die als raceorganisator Monarch commentaar geeft bij de gebeurtenissen. Al wordt zijn personage wellicht iets te nadrukkelijk naar voren geschoven als comic relief om nog echt grappig te zijn. En dan hebben we het nog niet gehad over enkele plotelementen die zo absurd zijn dat we liever doen alsof ze niet bestaan, zoals de ‘profetische droom’ van Pete die tegen het einde van de film werkelijkheid wordt.
Pas op, over de hele lijn is Need for Speed best een vermakelijke race. Denk er alleen niet te veel bij na. Wie zin heeft in een leuke spektakelprent met knap stuntwerk, zal hier zijn gading wel vinden. Helaas bezit de film wat te weinig body om je echt mee te slepen. Niet slecht, maar als je het ons vraagt is er in de bioscoop wel wat beters te vinden. Voor de liefhebbers, zeg maar.