KTL ontstond toen Gisèle Vienne en Dennis Cooper voor hun theaterproductie Kindertotenlieder op zoek waren naar de gepaste muziek en bij Stephen O’ Malley (o.a. Sunn O)))) en Peter “Pita” Rehberg aanklopten. Onder de groepsnaam KTL werd een soundtrack geschreven, KTL, die in 2007 ook op plaat verscheen.
Het duo trad niet alleen met de voorstelling op maar ook als KTL zelf. Toch volgde daar geen plaat met “opzichzelfstaand” werk op, ook het volgende studioalbum (II) werd in opdracht geschreven. Alleen op de paar live-albums IKKI, Live In Krems en Eine eiserne Faust in einem Samthandschuh en de enkelzijdige EP III viel een op zichzelf teruggegooide KTL te horen, al beschouwt de groep zelf ook deze releases veeleer als proeven van hun eigen kunnen dan als een studioplaat pur sang. IV is vanuit die visie de eerste full length die louter als studioalbum en KTL-plaat opgevat kan worden.
Toch klinkt “Paraug” nog opvallend vertrouwd in de oren. De slechts vier minuten durende track (ridicuul kort naar KTL-normen) ligt in de lijn van de vorige platen en laat een groezelig geluid horen dat, hoewel het nauwelijks aanzwelt, steeds prominenter en verstikkender lijkt te worden. Ook “Eternal Winter”, opnieuw een kortje van nog geen zes minuten, gelooft in de kracht van de onderhuidse sfeerschepping. Het ruisende deken draagt de dreiging van een Bijbelse zwerm sprinkhanen in zich, waarbij het gevaar zelf louter hoorbaar is maar nooit binnen het gezichtsveld verschijnt.
“Natural Trouble” lijkt door zijn minimale invulling aanvankelijk ook aan te sluiten bij het oudere werk, maar geeft in zijn opbouw al meteen een andere aanpak weer. De compositorische kracht van het nummer kan net zo min als zijn dynamiek ontkend worden, hoe weinig er ook lijkt te gebeuren in het nummer. De grimmigheid van weleer wordt pas in de laatste minuten echt tastbaar, zelfs al is het gevoel van onbehagen een nummer lang aanwezig.
In het krachtige “Paratrooper” zorgt Atsuo (Boris) voor een geslaagde inbreng op de drums (hij is ook te horen op “Natural Trouble” waar hij de gong speelt) waardoor het nummer zich tot een gemuteerde doomtrack ontpopt. O’Malley geselt zijn gitaren met een ongekende wreedheid terwijl Atsuo zijn drum niet als een instrument maar als een aambeeld beschouwt waarop regelmatige krachtige slagen neervallen. Het kille deken van electroklanken dat de song omwikkelt, neemt louter door zijn lengte (21 minuten) de centrale plaats in. Toch is dit niet de grootste verrassing van de plaat noch het pronkstuk. Daarvoor is het grillige, vijftien minuten durende “Benbbet” beter geplaatst.
Geen term noch referentie weet de mix van stijlen en ideeën eensluidend te vatten. Het nummer kraakt, ruist, pulseert en jankt tezelfdertijd zonder dat één idee of gevoelsuiting de bovenhand neemt. Het is een richting die KTL verder dient te in te slaan, zelfs al is het gevaar voor een steriel intellectualisme niet ondenkbaar. Wie het nummer toch te moeilijk, tegendraads of gestoord vindt, kan zich laven aan de geluidsgolven van “Wicked Way”, die onverstoorbaar blijven inbeuken op de gehoorgangen en noch zichzelf, noch de luisteraar een moment van rust gunnen zolang het nummer loopt.
Nu KTL geen voorbeelddocumenten van zijn mogelijkheden hoeft te laten horen of muziek in dienst van een ander dient te brengen, kiest de groep resoluut voor een voller geluid dat niet enkel terugvalt op atmosferische en uitgesponnen klanken. Een breuk met het verleden is het niet, maar op IV laat de groep horen dat hij meer in zijn mars heeft dan het louter creëren van onrustwekkend geluidsbehang bij moderne kunstuitingen.