Wie denkt niet het verhaal van de “Ilias” te kennen? Het beroemde Griekse heldenepos gaat, in tegenstelling tot wat iedereen denkt, grotendeels voorbij aan de tien jaar durende strijd tussen de Griekse helden en Trojaanse schurken die strijden om de wonderschone Helena.
Veeleer focust het boek zich op het negende jaar van de oorlog en op een woedende Achilles die zich verplicht voelt zijn oorlogsbuit, Briseïs, af te staan aan Agamemnon. Zelfs het beruchte houten paard dat de overwinning schenkt, komt niet uit de koker van Homerus, de man die waarschijnlijk alleen Dan Brown moet laten voorgaan als bekendste auteur, maar wel uit die van de al haast even bekende (en even weinig gelezen) Romeinse dichter Vergilius, wiens “Aeneis” verder gaat waar de “Ilias” stopt.
Zelfs over de vraag of Homerus al dan niet blind was, zijn er twijfels, sommigen gaan zelfs zo ver om zijn hele bestaan in twijfel te trekken en te stellen dat de auteur die wij Homerus noemen, een groep dichters was (de zogenaamde Homerische kwestie). Wat er ook van zij, het epische gedicht spreekt nog steeds tot de verbeelding en nodigt menigeen uit tot poëtische en artistieke bespiegelingen, zo ook Aethenor.
De groep rond Daniel O’Sullivan (Guapo), Vincent De Roguin (Shora) en Stephen O’Malley (onder andere Sunn O))), Khanate en KTL) haalt de titel voor het album bij Homerus’ vers “Now deep in ocean sunk the lamp of light and drew behind the cloudy vale of night”. De artistieke pretenties druipen dan ook van dit album, dat een onaardse sfeer, over vier titelloze nummers verdeeld, tentoonspreidt. Net zoals bij het magistrale KTL wordt immers ook hier veeleer een unheimliche omgeving gecreëerd dan dat er van echte nummers sprake kan zijn.
Het album in tracks opdelen, is dan ook nutteloos. Dat het hele proces in vier nummers opgedeeld werd, zal dan ook eerder vanuit praktische overwegingen gebeurd zijn. De eerste track is immers al meteen een meer dan tien minuten durend sfeerstuk dat klanken aan- en afvoert in een poging de toonaard voor het album te zetten. Nummer twee (dertien minuten) vloeit daar naadloos in over en laat nog meer klanken toe om de ‘intro’ uit te diepen. De duisternis wordt gaandeweg prominenter en geeft middels een mini-Moog en orgel een vals gevoel van houvast, al blijft het met een vergrootglas speuren naar melodieën of structuren.
De verrassend korte tweede helft — track drie en vier overschrijden beiden nauwelijks de vijf minuten — laat zich al iets meer kennen. De ambient-toets van het derde nummer laat een herkenbaar instrumentarium (orgel, mini-Moog) zich minimaal kenbaar maken en geeft in de vierde track zelfs percussie, gitaren en zang een vage plaats binnen een geheel van nauwelijks te onderscheiden klanken. Een vreemde climax luidt het einde in, alsof er na een slordige dertig minuten dan toch een soort verlossing dient te komen, hoe abrupt ook.
Het zonlicht bereikt de dieptes van de oceanen niet, daar waar de meest vreemdsoortige dieren leven en de fantasie het overneemt van de realiteit. Het is in eenzelfde duisternis dat de onwezenlijkste ideeën vorm aannemen en kenbaar worden. Aethenor smeedt zijn klanken in eenzelfde duistere diepte en laat met Deep In Ocean Sunk The Lamp Of Light een glimp van zijn Homerische wereld zien. Wars van alle artistieke pretenties is dit een ambientplaat die zich bij voorkeur gehuld in een nachtelijke deken laat ontdekken.