Filosofen op de radio? Het is meer uitzondering dan regel. Spijtig eigenlijk, want afgelopen zomer fleurden Ignaas Devisch en Jean Paul Van Bendegem de siƫsta bij radiozender Klara geheel onverwacht op met een volslagen absurde mini-podcast. Het bleek een verlengstuk van een boek dat inmiddels bij Polis is verschenen en naar de titel Doordenken over dooddoeners luistert. De ironie moge duidelijk wezen: daar waar velen met een welgemikte zinssnede elke zweem van nuance of diepzinnigheid kapot maken, tasten Devisch en Van Bendegem voorbij de evidentie. Leve de dooddoener, dan maar?
Het minste wat men over Van Bendegems en Devischā radiopassage kon zeggen, was dat het duo zich geriefelijk voelde in de VRT-studio. Althans, daar had het alle schijn van. Opmerkingen van kwajongens onder elkaar, liederlijke lachsalvoās en voortdurend een ondeugend-rebelse teneur: de twee wilden klaarblijkelijk niet voor al te serieus versleten worden. De stijl van hun boek is daar ook niet naar. Tussen de regels van zowat elke bijdrage deemstert immers humor als voornaamste raison dāĆŖtre. Of toch bij Van Bendegem, die in verschillende uiteenzettingen via de principes van de logica tot bepaalde ongerijmdheden komt die prettig weglezen.
In technisch-filosofisch opzicht lijkt Van Bendegems bagage erg groot, maar onderweg ziet de lezer in dat ze in feite compacter is dan die van Devisch. Die laat immers niet zozeer een analytisch getint licht schijnen op de uitspraken die hij onder de loep neemt, want veeleer vertrekt hij vanuit een generieke scherpzinnigheid (in contrast met de filosofische praxis van Van Bendegem) die dichter bij de leefwereld van de modale lezer staat.
Of om het wat duidelijker te stellen: Van Bendegem redeneert met een intellectueel instrumentarium ter hand: bevatten bepaalde uitspraken tegenstrijdigheden, zijn ze niet zinledig alleen al door de vorm waarin ze gesteld zijn, ligt het nonsensicale karakter ergens in het taalgebruik zelf besloten, ā¦? Devisch kijkt daarentegen onbevangen naar het materiaal dat hij in wezen inderdaad doordenkt: voorbij de courante betekenissen onderzoekt hij of we ons ook anders tot dooddoeners kunnen verhouden.
De resultante blijkt bij beide filosofen aan het einde van de rit helemaal anders. Waar het discours bij Van Bendegem vooral grappig aandoet, is Devischā palet aan effecten een pak rijker. Hij ontwapent en verwondert, en tegelijk ligt ook bij hem de lach voortdurend op de loer.
Het is uiteraard verleidelijk om de twee auteurs af te wegen, maar vanuit een verschillende betrachting is een dergelijke poging eigenlijk oneerlijk. Voor elke lezer wat wils: kunnen we het daar dan maar gemakshalve op houden? Oh help, daar is de Ć¼berdooddoener der recensenten!
Niettemin nog een vraag, zogezegd om het af te leren: in welke mate hebben Van Bendegem en Devisch deze Doordenken over dooddoeners daadwerkelijk samen geschreven? Hun bijdrages staan immers gewoon naast elkaar, terwijl een van de charmes van hun radio-opnames er precies uit bestond dat ze in interactie gingen met elkaar. Vormelijk is zoiets weliswaar moeilijker te organiseren op tekst, en het siert de twee dat ze met een grote spontaniteit van de mondelinge variant iets anders wisten te maken dan wat er uiteindelijk op papier is verschenen.
Desondanks mist Doordenken over dooddoeners enerzijds cohesie en anderzijds wat stilistische verbreding. Van Bendegem en Devisch kiezen immers van begin tot eind voor miniaturen, wat initieel prettig wegleest maar aan het eind van de rit wat vermoeiend aandoet. Hoe moet dit boek immers gehanteerd worden? Op de nachttafel, dag na dag een hoofdstuk? Het is misschien de beste oplossing voor een publicatie die zich niet in de spreekwoordelijke ruk laat uitlezen ā waarbij opgemerkt dient te worden dat filosofen dat vermoedelijk eerder als een compliment dan als een belediging zullen opvatten.