Hoe maak je als auteur het landschap tot hoofdpersonage van een boek? Hoe geef je fauna en flora een stem, welk narratief hoort daar bij, en zijn woorden wel genoeg om een dergelijk verhaal te vertellen? Miek Zwamborn, als dichter, schrijver, vertaler en beeldend kunstenaar een artistieke duizendpoot, vraagt het zich samen met haar lezers af. Het resultaat is Onderling, een boek waarvan de onderlinge samenhang metaforisch is voor de natuur, waarin niets bestaat dat niet iets anders aanraakt.
Veel aan Onderling is alleszins atypisch. Hoewel de flap uitsluitend de naam van Miek Zwamborn draagt, is zij niet de enige die materiaal aanleverde voor het boek. Als vertaler laat zij immers ook lokale denkers en dichters aan het woord, zodat de publicatie alleen al in dat opzicht duidelijk polyfoon is opgevat. Die lijn zet zich echter voort voor wat andere parameters betreft. Zo werden niet alleen teksten, maar ook tekeningen en foto’s opgenomen, zodat beelden het perspectief van de lezer letterlijk verruimen.
Toch maakt Zwamborn geen uitleggerig of documentair boek van haar Onderling – daarvoor is het format immers te hybride en essayistisch opgevat. Gaande van eigen gedichten over korte gedachtespinsels tot afgelijnde hoofdstukken en zelfs correspondentie aan behoorlijk onverwachte geadresseerden: de schrijfster kiest heel bewust voor minder evidente invalshoeken, omdat zij het kijken en de ervaring van de lezer mee wil kneden, waarbij ze meent daarvoor de geijkte paden resoluut te moeten verlaten.
Die radicale visie op artisticiteit – bij Zwamborn manifest ecologisch geïnspireerd – resulteert in een boek dat zijn gelijke niet kent. Werkelijk alles is origineel en eigengereid, zowel vormelijk, structureel als inhoudelijk. Zwamborn wil haar publiek klaarblijkelijk niet louter met kennis overladen, haar betrachting is subtieler en delicater. Het gaat haar om het gevoel communiceren dat confrontatie met unieke natuurverschijnselen bij iemand teweeg kan brengen, waardoor haar boek – met Mull als exempel – in abstracte termen onderzoek voert naar de genese van een nieuw bewustzijn omtrent al wat een mens omringt.
Initieel lijkt Zwamborn haar lezers met allerhande specifieke terminologie om de oren te slaan, maar dat is onvermijdelijk wil ze de rijkdom van bloemen, waterwegen, geologische verschijnselen en wat dies meer in taal omzetten. Een rijk landschap kan niet zonder bloemrijke en suggestieve taal, want hoe eenduidige een panorama ook lijkt, steeds zijn er ontelbare elementen die aan eenieders aandacht ontsnappen. En net voor dat ongrijpbare aspect, dat nauw samenhangt met de esthetische dimensie van natuurervaringen, zoekt Zwamborn een manier van uitdrukken.
Perfect kan een dergelijk zoekend en bevragend boek per definitie niet zijn. Het openbreken van wetmatigheden en het zoeken naar nieuwe manieren van vertellen betekent het uitvinden van een nieuwe taal, weliswaar binnen de bestaande taal. Dat Zwamborn onderweg mediteert over de lokale spraak en over de relatie van dat linguïstische erfgoed met de verschijningsvormen als dusdanig, voert richting het fenomenologische. Waar Zwamborn haar onderwerp gemakkelijk zou kunnen loslaten om het in filosofische termen te overschouwen, daar weigert ze deze al te evidente intellectualistische invalshoek. Haar perspectief gaat namelijk steeds uit van de meest kwetsbare factor, met name de stemloosheid van de dingen zelf. Dat maakt vertellen tot een haast onmogelijke opdracht, die Zwamborn wel degelijk tot een goed einde brengt.
Dat niet alle bijdrages even illuster aanvoelen, evenals de gesprokkelde toevoegingen van Schotse auteurs, is onvermijdelijk, en hoewel het de totale appreciatie misschien wat naar beneden haalt, blijft Onderling een uniek werkstuk dat van ultieme authenticiteit getuigenis aflegt.