Nu hij de kaap van tachtig jaar overschreden heeft, blikt de Duitse regisseur en occasioneel schrijver/acteur Werner Herzog terug op zijn leven. Hoewel hij onder andere met Vom Gehen In Eis in 1978 al een eerste dagboek publiceerde (over de periode november-december 1974), is dit het eerste werk van zijn hand dat niet alleen carrière- maar ook levensoverspannend is. Niet geheel onverwacht speelt de grootmeester daarbij net als in zijn films met feit en fictie en benadrukt hij vooral de uniciteit van niet alleen zijn eigen leven, maar ook van hen die hem omringden.
Herzog groeide op in Sachrang, een bergdorp in Beieren, dat in de jaren veertig zoals wel meer afgelegen gebieden nog sterk ruraal was en bevolkt met vaak aparte figuren. Ook zijn eigen familie kende de nodige vreemde snuiters met onder meer een burgerlijke grootmoeder langs moeders- en academici aan vaderskant. Net als in zijn films spreekt hij met de nodige tederheid over zijn familieleden en hun excentriciteiten. De enige voor wie hij streng is, is zijn grotendeels afwezige vader, die bij meerdere vrouwen kinderen had en bij niemand, zijn familie, kinderen noch ex-echtgenotes, hoog aangeschreven staat. Hoewel hij beleefd blijft, is het opvallend hoe weinig positiefs Herzog over deze man kan vertellen, waar hij voor zowat ieder ander die zijn pad gekruist heeft, minstens enige woorden van lof of sympathie over heeft. Herzogs vader lijkt een drukdoenerig iemand geweest te zijn die vooral grootse ideeën had die hij nooit uitwerkte.
Opvallend genoeg deelt Herzog enkele karaktertrekken met zijn vader, al lijkt hij zich daar zelf niet bewust van te zijn (of ze niet als dusdanig te benoemen). Meer dan eens wordt bijvoorbeeld duidelijk dat hij vaak zonder een uitgesproken plan vertrekt en toeval evenzeer een rol laat spelen als een goede voorbereiding. Wat dat laatste betreft, steunt hij dan ook in belangrijke mate op zijn entourage, waaronder twee van zijn broers. Met zijn (half-)broers en zussen heeft hij, zo benadrukt hij geregeld, een goede band, in het bijzonder met zijn broers Till en Lucki. Hoewel geen van hen academisch geschoold is, vertonen ze beiden een wereldwijsheid die hen (economisch) succesvol maakte en hen in staat stelde hun artistieke broer bij te staan. Wie beelden gezien heeft van Klaus Kinski’s uitval tijdens de opnames van Fitzcarraldo, zal zelfs even Till in beeld krijgen wanneer Kinski hem aanspreekt.
Kinski was overigens al vroeg een figuur in Herzogs leven, zo blijkt. Als achttienjarige woonde hij een tijdlang in hetzelfde pension waar ook Herzog met zijn moeder en broers verbleef, en tormenteerde hij de bewoners geregeld met zijn befaamde woede-uitbarstingen. De dictatoriale/eigenzinnige acteur en zijn relatie tot Herzog kwamen al uitgebreid aan bod in de documentaire Mein Liebster Feind, waardoor hij in deze autobiografie niet meer is dan de zoveelste naam die een rol speelde in Herzogs leven. De hoeveelheid aan namen die zijdelings aan bod komen, is overigens indrukwekkend en toont in de eerste plaats aan hoezeer Herzog zich niet alleen vaak wist te omringen met de juiste figuren op het juiste moment, maar ook dat hij een bijzondere vorm van mensenkennis heeft waardoor hij vaak snel sympathie weet op te wekken bij anderen.
Dat talent heeft zijn carrière in belangrijke mate mee gevormd en ervoor gezorgd dat hij zich niet alleen zonder enige formele scholing als regisseur kon ontplooien, maar ook met onder andere wetenschappers op voldoende vertrouwelijke voet kon staan om zijn documentaires te maken. Herzogs leven leest dan ook geregeld als dat van een sympathieke schelm die zich net zozeer dankzij zijn talent als zijn bluf uit de slag weet te trekken en dingen geregeld krijgt. Tezelfdertijd is een hang naar avontuur en mystiek hem niet vreemd en is hij meer dan eens door het oog van de naald gekropen. Zelf lijkt hij echter even veel of weinig belang te hechten aan die specifieke momenten en brengt hij ze met eenzelfde achteloosheid ter sprake als een herinnering aan voetbalmatchen als kind.
Ieder voor zich en god tegen allen is dan ook geen rechtlijnige biografie of opmaat van een leven, maar veeleer een meanderende reflectie op het eigen leven waarbij de ene gebeurtenis niet noodzakelijk belangrijker is dan de andere. Het leest alsof Herzog gevraagd werd over zijn leven te vertellen en dan aan de hand van enkele woorden voor de vuist weg start. Een geboren schrijver is hij echter niet, dat bewezen zijn eerdere schrijfwerken al, en vormt ook hier een klein minpunt. Maar hij is wel een atypische verteller die als geen ander een wereld oproepen kan en de toeschouwer fascineert. Herzog wordt dan ook het best beluisterd in plaats van gelezen, een bedenking die ook geldt voor Het schemeren van de wereld. In het Duits is het boek ongetwijfeld om die reden als audioboek ingesproken door hem zelf. Het Nederlands biedt die optie jammer genoeg niet, maar mits enige verbeelding is hij ook zo te horen en duiken de beelden die hij daarbij oproept voor het geestesoog op.