Ontdekkingsfestival Peel Slowly And See verkeert momenteel op dat benijdenswaardige snijpunt waar DIY-kleinschaligheid en professionaliteit elkaar ontmoeten. Net groot genoeg om gestaag te groeien en in de buidel te tasten voor een iets grotere naam, maar nog altijd een event met een ongedwongen sfeer dat het idealisme van een gedreven team voelbaar maakt. Inhoudelijk trekken ze de alles kan-kaart, waarmee ze aanleunen bij Le Guess Who? (maar dan kleinschalig) of het voormalige Incubate. Dringend tijd om eens polshoogte te nemen.
De kleine sneeuwstorm die ons bij aankomst opwacht, belooft aanvankelijk weinig goeds, maar was niet meer dan een afleidingsmanoeuvre. In de beperkte tijd dat we in Leiden rondhangen, zijn we immers helemaal gewonnen voor deze ‘Stad van Ontdekkingen’ langs de Oude Rijn, die de charme van Den Haag en Amsterdam combineert met een compactheid die misschien wat herinnert aan Leuven. Niet de grootste, spannendste plek op aarde dus, maar je geraakt overal te voet. Net als die stad teert Leiden trouwens op het studentenleven, wat ervoor zorgt dat er altijd wat te beleven valt. Naast het festival pikken we ook café De Bonte Koe (Westmalle Dubbel van ’t vat!), Japanmuseum SieboldHuis (aanrader!) en de zaterdagmarkt (broodje bal!) mee, terwijl boekhandel Mayflower een aanslag pleegde op de portefeuille. Maar we wijken af.
Vrijdag 10 maart zijn we net op tijd op de pre-party om Vulva te zien. Het duo kwam onlangs terecht in een politieke storm omdat ze als pro-choice activisten op de brandstapel dreigden te belanden. Album Woe To The Wicked laat er met veelzeggende titels als “Kill The Baby” en “We Only Fuck So U Can Cum” ook geen twijfel over bestaan: dit is een tweespan met een missie, die ze kracht bijzetten met alle mogelijke middelen. De visuals worden zo voorafgegaan door waarschuwingen en instructies. Misschien wat uitleggerig, maar in tijden waarin elke holle stunt op social media al wordt verward met artistieke authenticiteit kan je zo’n betrokkenheid alleen maar omarmen.

Daar komt nog bij dat Kim Hoorweg (bas/zang) en Nadia van Osnabrugge (drums/zang), beiden gehuld in maagdelijk witte jurken, aardig knallen met songs die heel slim uit verschillende vaatjes tappen. Ze starten vaak als atmosferisch slepende lappen winterdoom, ergens tussen Om en Insect Ark (en dat past dan weer bij de zwart-witnatuurbeelden), maar steken ook vol met tempowissels en stilistische wendingen, behendige versnellingen en heftig gekrijs (op maat van de beelden van politieke protesten). Duo’s als Black Cobra en Mantar bewezen al dat je ook met twee een kopstoot van jewelste kan uitdelen. Daar staat Vulva nog niet (hun agressie is ook meer gedoseerd), maar hun primitieve aanpak en engagement krijgen veel sympathie – en terecht.
De geluidsman/-vrouw/-x van dienst verdient trouwens een medaille, een pak stroopwafels en een fles Caol Ila: met pauzemuziek van The Wipers, Nomeansno, Aretha Franklin en Captain Beefheart zijn we onmiddellijk fan voor het leven, maar zo wordt de lat meteen ook hoog gelegd voor Snackbar The Ambassador, die niet alleen gaat lopen met de coolste naam van het festival, maar misschien ook wel de outfit. Alhoewel, er zou nog wat volgen. Wat hij doet met onder andere een gitaar, keyboards, loops en een koebel noemt hij zelf ‘Psychedelic-Kraut-Cumbia-Tropical-German-Carnaval-Delight!!!’ Misschien nog niet zo’n slechte omschrijving, want wij weten het ook niet. De man draait driftig aan knopjes, samplet wat stemflarden, creëert surreëel aanvoelende beats, maakt een soort van elektronische psychedelica die het ene moment neigt naar Kosmische house en even later zelfs naar elektronische Sahara blues.
“Impro op een nummer dat niet af is”, omschrijft hij zijn lange eerste stuk. Om er gortdroog aan toe te voegen dat de volgende song hetzelfde principe hanteert. Hij zoekt een soort exotische trance op met pompende bassen, schraapt ritmisch over een guira, hangt uit in cumbia–oorden en sluit uiteindelijk af met “Iedere dag vakantie”, dat direct naar de kern van de zaak gaat. Nog altijd geen idee wat het moest zijn, maar het was amusant zolang het duurde. Dat kan je met enige terughoudendheid ook zeggen van Lik De Kikker, een performancegezelschap dat met kindertheaterattributen en een combinatie van noise en gabberhouse de complete chaos uit paniekerige koortsdromen verbeeldt. Koppijn!
Zaterdag 11 maart, de ‘echte’ festivaldag, belooft een beproeving te worden. Vijftien acts verspreid over vijf plekken (weliswaar op een halve steenworp van elkaar): dat betekent veel overlappende concerten en dus beperkingen. Het is bijgevolg ook een onophoudelijk komen en gaan van taterende toeschouwers tijdens de concerten. Het blijft Nederland (sorry, vrienden). Het zorgt er ook voor dat je er voor sommige optredens ruim op tijd moet zijn als je een plaatsje wil, wat moeilijk is als je vroegere concerten wil uitkijken. Niets aan te doen, maar zo missen we helaas de performances van het Belgische Luster en Poolse Siksa. Dommage!
Intussen al aardig gerodeerd: Pip Blom, die zich ontpopt hebben tot een van de populairste indie-snoepjes van Nederland. In een lamlendig moment willen we “Keep It Together”, een song met de vitaminen van een emmer vers geperst fruitsap, graag opzetten, maar dat is niet het enige. Dertig jaar geleden hadden we Bettie Serveert, en Pip Blom heeft nu een vergelijkbare neus voor melodie die gecombineerd wordt met wat schuring. Met Tender en Pip Blom, die aan weerszijden van het podium opgesteld staan, wordt de wisselwerking van gitaren meteen in de verf gezet. Klinkt dat aanvankelijk wat drassig, dan is dat euvel rechtgezet zodra “You Don’t Want This” opduikt.

Vertrekken willen we niet echt, maar PoiL Ueda roept en, zo beseffen we amper vijf minuten later al, tekent meteen voor hét concert van het festival. PoiL hoort thuis in dat rijtje bijzondere Franse rockbands waar ook Api Uiz, Chocolat Billy en Ni in thuishoren, maar de samenwerking met satsuma biwa-speelster en experte in boeddhistische Shomyo-gezangen Junko Ueda was een even gesjeesd als briljant idee. De 12de-eeuwse epische verhalen die ze brengt kregen een muzikale omkadering van Poil (aangevuld met Ni-bassist Benoît Lecomte) die ronduit verbluffend klonk. Een samengaan van avant-gardistische rock met traditionele Japanse muziek.
Zo organisch en tijdloos als de muziek van Ueda klinkt, zo strak en hedendaags is de muziek van haar kompanen. Die klinken alsof ze huishouden op het raakvlak tussen mid 70’s King Crimson, iets mathrock-achtigs, maar tegelijkertijd jazzy, proggy en ritualistisch. Het ene moment drijft het op sferische golven, iets voor bij een documentaire over het Japanse platteland, om plots om te slaan in daverende, verbazingwekkend hechte en staccato hakkende muilpeerrock met de dynamiek van een rondje Old Boy en een glansrol voor drummer Guilhem Meier. Ueda bewerkt haar luit met een XL-spatel, een beetje in het oog van de storm, terwijl haar vier kompanen een complex raderwerk in elkaar monteren dat even episch als origineel is. Het is best heftig én een pak informatie om te verwerken, maar geen idee hoe lang geleden was dat we nog eens vol ongeloof stonden te staren naar een podium. Dit is de stuff waarvoor je naar dit soort festivals gaat, dit zijn ook de concerten waardoor je zo’n festival niet meer vergeet.
Een vaste waarde op het festival is intussen ook de samenwerking met de Academy For Performing Arts (ACPA) van de universiteit van Leiden. Zij selecteerden dit jaar de Braziliaanse geluidskunstenaars Caeso (Carlos Eduardo Soares) en Paulo Dantas. De in Nederland en België gevestigde artiesten brachten een geïmproviseerde set met een sterke elektronische component. Caeso startte solo met een gitaar, een laptop en elektronica die hij met de tenen manipuleerde. Het was donker, vol industriële galm die nog onheilspellender klonk door het gebruik van een slide, al had een blinde er ongetwijfeld het raden naar welke instrumenten er bespeeld werden.
Toen Dantas erbij kwam, werd de sound nog aangedikt met het gerommel van naderend onweer en vogelgekwetter. De duo-interactie duurde niet lang meer, met Caeso die zijn kompaan alleen verder liet doen. Diens natuurgeluiden hadden aanvankelijk weinig met de industriële ruis van ervoor, maar even traag als gestaag werden de geluiden gemanipuleerd, werden ze synthetischer, zodat fluitende klankgolven uiteindelijk de bovenhand kregen. Zo nerveus als Snackbar The Ambassador een dag eerder aan de knopjes draaide, zo ingetogen gebeurde het hier, met een ultra-minimale afbouw van het materiaal. Een fijne set die weliswaar een beetje te leiden had onder het onophoudelijke heen-en-weer-geloop van toeschouwers die niet wisten wat ze ermee moesten.
Op naar de enige echte headliner van het festival: The Notwist. De Duitsers hebben een knoert van een reputatie hoog te houden als een van de boeiendste Duitse rockbands van de voorbije dertig jaar, maar wisten moeiteloos hun status te bevestigen. De zevenkoppige bezetting imponeerde vanaf “Into Love/Stars” uit hun recentste album Vertigo Days, en meteen vielen de stukjes op hun plaats: de wat dunne stem van Markus Acher, de weelderige, maar zelden bombastische sound vol toetsen, elektronica en basklarinet, de dromerige sferen en natuurlijk die terugkerende brokken kraut-groove, die bedwelmende melancholische uitweidingen waar ze zo goed in zijn.

Het hielp ook dat het concert opgebouwd leek als een lange suite, met “Exit Strategy For Myself” dat naadloos volgde en op zijn beurt de weg bereidde voor gouden ouwe “Pick Up The Phone”. Die herinnerde je er weer aan dat in The Notwist ondanks al die eigenzinnigheden en details (het gebruik van robotstemmen, een platenspeler op een podium, …) een steengoede popband schuilgaat die voortdurend een evenwichtsoefening uitvoert tussen dromerige popambacht, elektronisch experiment en pure hypnose, tussen atmosferische spontaniteit en hechtheid. En hoe experimenteel ze soms ook gaan, ze bewaren altijd dat ingenieuze evenwicht van technologie én menselijkheid, waarmee ze muziek maken die even tijdloos als herkenbaar klinkt. Nog altijd een van de sleutelbands van continentaal Europa en een terechte headliner.
We moesten wel voortijdig vertrekken om het getipte concert mee te pikken van Kinderen Tegen Kinderen. De band, met veteranen uit de Leidse punkscene, speelde op het festival z’n eerste concert sinds hun afscheid van tien jaar geleden en brachten, ah ja, interpretaties van songs uit het universum van Kinderen voor Kinderen, het kinderkoor van BNNVARA dat zo’n veertig jaar geleden voor het eerst losliet op de mensheid. Maar dan in jolig jakkerende punkversies, regelmatig in – oh gruwel – de skapunkvariant. Zo passeerden ze allemaal, de klassiekers die in het collectieve geheugen zitten: “Ik heb zo waanzinnig gedroomd”, “Op een onbewoond eiland”, “Als ik de baas zou zijn (van het journaal)”, maar dan dus in testosteronversies.
Voor het publiek was het één groot herkenningsfeest – de aanwezigen brulden luidkeels mee van begin tot einde. Het podium werd bevolkt door acht in bananenpakken gehesen kerels, die heen en weer zaten te hossen, geflankeerd door een zangeres die overeind probeerde te blijven met fruit op haar hoofd. Ook muzikaal was het een terugkeer naar de jaren tachtig en negentig, met stukken Madness, Nirvana en Rage Against The Machine, met als hoogte- of dieptepunt (hoe je het bekijkt) “Het tietenlied”. Ze vroegen even met een ranzige knipoog of ze gecanceld zouden worden, maar daar was hier geen sprake van, want iedereen ging lichtjes door het lint bij deze even onnozele als goed ingestudeerde performance. Voor een keer deerde dat eindeloze geouwehoer van het publiek ook niet.
Idem bij Terzij de Horde, de Nederlandse black metalband die al een paar releases uitbracht bij het Gentse Consouling Sounds en gestaag z’n publiek blijft uitbreiden. En snel wordt duidelijk waarom, want het poëtisch ingestelde kwintet met de aan Hendrik Marsman ontleende naam slaagt er wonderwel in om in de overbevolkte black metalwereld op te vallen door regelmatig buiten het klassieke stramien te gaan. De twee gitaristen die aan de uiteinden van het podium opgesteld waren, haalden alles uit de kast om met hun circulaire shoegaze-gitaren de boel aan de gang te houden, geruggensteund door klassieke blastbeats, maar ook heftige breakdowns die hardcore-invloeden verraadden.

Frontman Joost Vervoort, een been steevast op een monitor en de armen in de lucht zodra hij even niet moest brullen of kermen, is een magneet die adequaat de troepen leidde. De groep daverde erop los en deed vaak donkere oorden aan, maar sloeg er toch in om het loodzware sérieux van veel vergelijkbare bands te vermijden. En het werd meteen ook het laatste concert dat we in z’n geheel konden meepikken, want enkel Nusantara Beat werkte nog een set af met een eigen variant op eclectische Indonesisch-Nederlandse pop.
Het maakte onze versie van Peel Slowly And See (want je kon perfect een heel ander festival samenstellen) alleszins boeiend, met een machtige ontdekking, een bevestigende headliner en verder nog heel wat groepen die helemaal op hun plaats waren op een ontdekkingsfestival. Een beetje van alles door elkaar, en dat betekent natuurlijk ook dat je te maken krijgt met een publiek dat niet altijd even aandachtig is en hier en daar wat gaat concert shoppen, maar wie z’n oren open hield, kon er wat ontdekkingen rapen, en dat is waar het om draait in dit sympathieke, goed georganiseerde festival waar de liefde voor muziek en ontdekking voelbaar was op alle vlakken.