Het scheelde niet veel of Schotlands best bewaarde geheim, The Twilight Sad, had er de brui aan gegeven. Toen het gezelschap aan hun vierde en vorige langspeler werkte, Nobody Wants to Be Here And Nobody Wants To Leave uit 2014, lag de moraal onder het vriespunt. De goesting om muziek te maken was er nog steeds, maar ondanks ettelijke jaren van kritisch succes bleef het publiek gering in aantal. Zoveel energie in iets steken en er dan weinig voor terugkrijgen, het vreet aan een mens. Lang verhaal kort: voor die vierde langspeler konden ze via hun vrienden van Mogwai The Cure’s Robert Smith strikken voor een remix en bleek de man en passant al jaar en dag trouwe fan te zijn. Toen The Cure in 2016 op wereldtournee trok vroeg Smith hen om hun voorprogramma te verzorgen, met blootstelling aan een massa kerkgangers tot gevolg.
Nu had TTS al wel eerder het voorprogramma verzorgd van grote(re) namen (zoals The Smashing Pumpkins een tiental jaar geleden, over wie frontman James Graham geen positief woord over de lippen gerold krijgt), maar hun muziek ligt wel erg in het straatje van The Cure. Klinken doet het anders, maar ze weten beiden aardig hoe ze miserable songs moeten maken. Gevolg: een horde fans erbij en een moraal die terug ontdooid is. De groep wou aanvankelijk gebruik maken van het momentum om met nieuw materiaal over de boeg te komen, maar nam uiteindelijk toch mooi zijn tijd; en nieuwe release heeft nog nooit zo lang op zich laten wachten als nu. Leuk detail: het muzikaal brein van de groep, Andy MacFarlane, besloot op een bepaald moment unilateraal dat hij de nieuwe nummers die ze hadden maar niets vond, delete het hele zootje op de zanglijnen van Graham na, en begon terug vanaf nul daarrond de nummers op te bouwen.
Het woord dat TTS nog het beste omschrijft, is “intens”. Van die intensiteit krijgt de luisteraar met opener “[10 Good Reasons for Modern Drugs]” al meteen een stevige portie op zijn bord geserveerd. Een dalende sawtooth lick komt het gehoorveld als een paard binnen gegalopeerd, met Graham die aanvankelijk nog braafjes zijn tekst halfpratend brengt, om al snel te ontaarden in een wijds opengetrokken song met pulserende basdrum en diezelfde Graham die zich de longen uit het lijf schreeuwt. (Dat laatste is live overigens een behoorlijk indrukwekkend spektakel; vaak roept hij tussen versen door ver van de micro als een bezetene de adrenaline van zich af.) De passie werkt aanstekelijk en het is opletten geblazen voor je zelf uit volle borst meebrult en je buren veiligheidshalve de jongens in het wit een seintje geven.
Dit is ondertussen het derde album waarop synths gebruikt worden, en meer dan ooit nemen ze de heldere, transparante melodieën voor hun rekening, terwijl de fuzzy gitaren voor een berg gruis zorgen, mooi opgestapeld op een dikke laag grommende bas. De klank is over de hele lijn consistenter dan ooit. Desalniettemin is consistentie nog steeds de achilleshiel van de groep. Consistentie wil niet zeggen dat alles hetzelfde moet klinken, wel dat alles als een eenheid moet klinken, dat de nummers bij elkaar passen en elkaar volgen op een manier dat het geheel als een verhaal met een begin, midden en einde voorbij trekt. Hier krijgen we echter een dijk van een passioneel nummer als VTr, waarvan een mens spontaan zijn meubels aan frut begint te slaan, opgevolgd door het spaarzame, voortkabbelende en drumloze “Sunday Day13”. Daar sta je dan, opgefokt als een konijn, bijl in de hand en traantjes in de ogen te staren naar je kapotte meubels met een gevoel van “Maar … we waren toch net op gang aan het komen?”. De luisteraar op adem laten komen na een intenser moment is doorgaans niet verkeerd, maar hier haalt de pauze toch voornamelijk vaart uit de boel op een ongelukkig moment. Vermoedelijk had een plaatsje aan het einde van de rit beter geweest. Gelukkig blijkt het om een enkele snelheidsdrempel te gaan en wordt het juiste pad al snel teruggevonden.
Eerlijk is eerlijk, dat consistentieprobleem is ergens ook een luxeprobleem. Daar waar andere groepen slechte, matige en soms goede nummers maken, maakt TTS goede, uitstekende en soms regelrecht waanzinnige nummers. Het niveau schommelt wel wat, maar wel rond een behoorlijk hoge standaard. In de categorie “goed” vinden we zo bijvoorbeeld “Shooting Dennis Hopper Shooting” en “Let/s Get Lost” terug. Nummers waar op zich niet veel op aan te merken valt, maar die ook geen nachtrust zullen opeisen. Uitstekend zijn dan weer “I/m Not Here [Missing Face]” en “Girl Chewing Gum”: er is meer opbouw en meer nervositeit, de nummers kruipen meer onder de huid en de climax is intenser. Het erg naar Cocteau Twins neigende “The Arbor” behoort dan weer resoluut tot de toplaag. Het enige dat dit nummer nog beter had kunnen maken, zijn guest vocals van Elizabeth Fraser zelf.
Een intense rit dus weer, deze plaat. Met hier en daar een kleine hobbel op de weg, dat wel, maar desondanks een roadtrip met vele mooie uitzichten en enkele wereldwonderen in petto. In conclusie: dank u wel, Robert Smith!