Sinds 2001 organiseert Stichting Doek in Amsterdam het jaarlijks terugkerende Doek Festival, een meerdaags evenement dat de bloeiende jazz-/improvisatiescene van de stad in de kijker zet. Na een paar grootschalige(re) edities werd er nu teruggekeerd naar de essentie met een veelzeggende titel: This Is Our Music.
Dat ook deze organisatie te maken kreeg met de gevolgen van een beleid dat niet al te veel belang hecht aan ‘linkse hobby’s’ zit er vast voor iets tussen, maar na de edities met gasten van Tri-Centric (2015), de connectie Amsterdam-Berlijn-Chicago (2016) en de zevendaagse van The Present Is Present (2017) werd gekozen voor een vierdaagse formule met de focus op muziek van de leden, waarbij de openingsdag ingevuld werd met workshops en de laatste met de intussen beruchte Realbook Fietstour. Daartussen stonden er ook nog twee concertavonden op de planning. Zo was het op vrijdag de beurt aan sextet Amagi met Wolter Wierbos, een kwartet met Jasper Stadhouders en een trio rond Oscar Jan Hoogland.
Op de dag die wij meepikten, werd een programma opgebouwd rond bands van/met Eric Boeren, Wilbert De Joode en John Dikeman — twee vaste waarden en een nieuw project. Boerens 4tet met rietblazer Michael Moore, bassist Wilbert De Joode en drummer Han Bennink is niet meteen de meest productieve band van de scene (hun recentste album, Coconut dateert intussen ook alweer van 2012), maar het is er wel eentje die in de hoogste liga speelt. Al meer dan twee decennia wordt de muziek geënt op die van het klassieke Ornette Coleman Quartet, waarbij Colemans composities en Boerens eigen werk perfect naast elkaar kunnen staan.
Het zit er allemaal in: die frisse, springerige thema’s, de vloeiende interactie en elasticiteit. Maar deze kerels musiceren natuurlijk niet in de jaren zestig, dus er wordt regelmatig van meerdere walletjes gegeten, met Moore die de elegantie van Johnny Hodges koppelt aan de nervositeit van Coleman en de huilende effecten van een experimentalist die kan terugkijken op een paar decennia improvisatie. Idem voor kornettist Boeren, die ook moeiteloos overschakelt van vinnige melodieuze spurtjes naar minder gebruikelijke blaastechnieken. Met De Joode beschik je bovendien over een rasimprovisator met een heel eigen sound.
Natuurlijk valt er ook niet naast Bennink te kijken. Gewapend met enkel een snare drum, stokken, brushes en wat voorwerpen is hij een ritmische kerncentrale. Niet altijd 100% bij de les, waardoor hij al eens te laat invalt of te vroeg afrondt, maar verder wel met een onvermurwbare swing en een instinct dat nog niets aan alertheid heeft ingeboet. Het was een korte performance van een stel kleppers die met sprekend gemak composities binnenstebuiten keerden en bij momenten virtuoos balanceerden op de schurende wip tussen traditie en vrijheid. De lat was gelegd.
Het Ab Baars Trio greep die uitdaging met beide handen aan en speelde een even compacte als meesterlijke set. Voor de vier stukken die Baars (tenorsax, klarinet), opnieuw bassist Wilbert De Joode en drummer Martin Van Duynhoven speelden, had de leider zich laten inspireren door Leonard Bernsteins West Side Story. Of beter gezegd: de interpretatie daarvan door het Oscar Peterson Trio, die een mooi voorbeeld gaf van hoe je op persoonlijke manier aan de slag kan gaan met materiaal. Het was materiaal dat Baars vorig jaar ook al uitvoerde met het trio Fish-Scale Sunrise en waarmee hij nog eens zijn unieke status in de Nederlandse improvisatie onderstreept.
Als het Baars Trio de muziek van Bernstein speelt, dan zit die een stuk verder verwijderd van de jazztraditie dan de versie van het Oscar Peterson Trio. Niet verwonderlijk, gezien Baars’ affiniteit met die andere grootheid van de Amerikaanse muziek: Charles Ives. Er werd voortdurend gelonkt naar de wereld van de klassiek, ook al had het openingsstuk een sterke spirituele geladenheid. Een majestueuze aanzet met donker schurende strijkstok van De Joode en Baars die de extremen van zijn aanzienlijke register opzocht zorgden alvast voor een vroeg hoogtepunt. Vrij donker, maar nooit zwaar op de maag — iets waar een figuur als Van Duynhoven mee garant voor staat. Het contrast met de uitbundige strapatsen van Bennink kon moeilijk groter zijn, maar ook hij toonde zijn eigenaardige, soms wat hoekige stijl, waar de humor meer in de details zit.
Ook hier was de jarenlange vertrouwdheid overduidelijk. Het trio werkte met gecomponeerd materiaal, maar zette dat zozeer naar z’n hand dat er daadwerkelijk iets nieuws uit kon ontstaan. Niet enkel op tenorsax maakte Baars indruk. Ook de twee stukken waarvoor hij gebruik maakte van de klarinet — “Somewhere” en het driftigere “Something’s Coming” — vielen op door het gemak waarmee klassieke compositie, Spartaanse uitwerking en knetterende (free) jazz vochten om dominantie. Opnieuw een korte performance, vol poëzie en verrassingen, afgerond met een energieke bis die nog maar eens bewees dat dit trio behoort tot het beste dat er in de Lage Landen en daarbuiten te horen valt.
Het adjectief ‘kort’ viel intussen al een paar keer. Het zou niet van toepassing zijn op het concert van The Coimbra Project. De wortels daarvan zijn terug te voeren naar januari van 2016, toen John Dikeman (tenorsax), Luís Vicente (trompet) en Hugo Antunes (bas) een concert speelden met drummer Gabriel Ferrandini in Coimbra, dat vervolgens uitgebracht werd door het Litouwse No Business-label Salão Brazil. De band onderging al snel een transformatie, waarbij Ferrandini vervangen werd door Roger Turner. Die zou normaal deze keer ook van de partij zijn, net als zijn Britse collega pianist Alexanders Hawkins, maar werd op zijn beurt vervangen door Mark Sanders.
Op papier een heel pak potentieel en vuurwerk, en dat kreeg je dan ook. Het kwintet koos onomwonden voor een heroïsche epiek, met één lange, collectieve improvisatie. Die liet bij momenten horen tot wat samenspel van een stel topmuzikanten kan leiden, maar liet zich ook vangen door een van de grote valkuilen van de vrije muziek. Nochtans begon het vrij indrukwekkend, met Dikeman die meteen jeremiërend het voortouw nam met een huilende preek en meteen kon rekenen op een sterk fundament van de ritmesectie. Die zou zich het hele concert lang bezighouden met een voluptueus spel van details. Vooral drummer Sanders bleef een onophoudelijke molen van percussie, met lagen en klanken die naadloos over elkaar gelegd werden en in elkaar overliepen. Weinigen kunnen de boel zo divers gaande houden.
Hawkins en Vicente namen hun tijd om erbij te komen en deden het net iets minder extatisch dan hun Amerikaans-Nederlandse kompaan. Vooral Vicente leek soms het slachtoffer van het volumineuze geweld. Hij is een speler die graag in de weer is met zacht aanzwellende, ongebruikelijke texturen die hier niet ten volle uitgespeeld konden worden. Nochtans leidde het tot een paar opvallende solo’s (vooral Hawkins, die even volledig over de rooie ging, klonk erg indrukwekkend) en een eb- en vloedbeweging die een bijna fysieke impact had. Zoals dat bij veel andere dingen gaat, moet je natuurlijk wel bewaken dat je impact maximaal blijft. Door verschillende momenten die perfect zouden kunnen dienen om af te ronden met een piek te negeren en aan te grijpen als een zoveelste doorstart, ging de band te lang door en kreeg je een paar keer het gevoel dat je in een loop belandde. Een beetje jammer misschien, maar ook dat hoort bij de improvisatie. Elke keuze heeft een gevolg, elk gevolg is een les. Keuzes maken is risico’s nemen. En dat is natuurlijk altijd boeiender dan teren op routine, ook als het niet de verhoopte resultaten oplevert.