Terwijl de meerderheid van de concert- en theaterzalen de deuren nog even gesloten houdt, hebben die van het Bimhuis al langer begrepen dat dit het ideale moment is om wél in te zetten op live muziek. Je kan toch niet blijven zitten aan die feesttafels. Dus: op naar Amsterdam, waar een XL-versie van het Nederlandse Blue Lines Trio ons opwachtte met het Nieuwjaarsconcert van 2016.
Het Bimhuis is ook de plaats waar pianist Michiel Scheen, bassist Raoul van der Weide en drummer George Hadow hun debuutalbum opnamen in 2014. En dat album liet een heel geslaagde combinatie horen van lyriek met weerhaakjes, dribbelimpro, lichtjes kromme swing, Monk-achtige interventies en natuurlijk een beetje humor. Door en door Nederlands, maar toch ook weer met een eigen gezicht. Het was dus uitkijken hoe de band zou gaan klinken met extra volk als Bart Maris (trompet), een hoogzwangere Ada Rave (tenorsax) en Wolter Wierbos (trombone).
Het antwoord volgde snel: het karakter bleef bewaard, maar de sound werd rijker. Het Blue Lines Trio mag dan (nog) niet zo’n bekende naam zijn, het is intussen wél een goed geoliede formatie waarin de drie muzikanten met persoonlijkheid en een brede bagage aan de slag gaan. Daarbij valt ook nog eens op dat Hadow – intussen nog altijd maar 23! – echt niet moet onderdoen voor zijn meer ervaren collega’s. Hij speelt licht en swingend waar het moet, met een licht-anarchistische Bennink-toets waar het kan, en is een cruciale schakel in de hechtheid van het trio.
Het zorgde er ook voor dat de blazers eigenlijk in een luxepositie geplaatst werden, iets waar ze vooral in de meer open tweede set maximaal gebruik van konden maken. Met uitvoerige solotijd, extended techniques en steeds wisselende fracties konden ze commentaar leveren op wat het trio deed, maar ook doorkruisen, aandikken of de rol opnemen van een soms wringende en dwarsliggende gesprekspartner. Dat zorgde ervoor dat het concert, in totaal goed voor meer dan 100 gulle minuten, uitblonk in variatie en een voortdurend in beweging blijvende verhouding, waarin niemand echt het laken naar zich toetrok, maar iedereen zijn bijdrage in kon leveren.
Het was dus wel opvallend dat de beide sets redelijk sterk verschilden. De eerste was in sterkere mate opgebouwd rond gecomponeerd materiaal, en daardoor compacter en toegankelijker. Zo’n botsend en struikelend stuk als “Solid”, met z’n flitsende, bop-achtige flarden en start/stop-dynamiek, daar kan je meteen wat troeven mee op tafel gooien. Krachtige uitweidingen, snelle loopjes, vlugge swing, een hertimmerd “Goodbye, Pork Pie Hat”, je kreeg het allemaal over je heen in een stuiterende, weldadige gulp. Vanaf “Mood Indo”, een geinige verdraaiing van de Ellington-klassieker, ging de nadruk nog sterker liggen op deelfracties en werd gepiekt door een kwartet met Rave als lekker scheurende soliste.
Ook een hoogtepunt: een knappe versie van Charlie Hadens “Silence”, met breed uitgesmeerde effecten van Maris in de kop, die gecontrasteerd werden met iele, geïsoleerde aanslagen van Scheen, waarna een melancholie de kop op stak die leidde tot bloedmooi schuifelend samenspel, waarin de barstjes in het spel van de blazers — met natuurlijk ook weer een resem opvallende geluiden van Wierbos — voor een amper onderdrukte emotionaliteit zorgde. En voor je het wist was die eerste set ten einde en had je gezien hoe die band er vrij op los kon buitelen in het besef dat de rode draad steeds opnieuw zou opduiken.
De tweede set was vervolgens van een andere aard. Het was moeilijker om je vinger op de stukken te leggen, de contouren vervaagden, invloeden werden minder sterk aangedikt en de balans verschoof iets sterker naar het improviseren, het vrije spel. En composities werden ook niet meer aangekondigd. Ze trippelden even rond elkaar alsof het een lichtvoetige bossa betrof en een enkele keer leek Maris uit de New Orleans-traditie te putten, maar het kreeg vooral iets van een aaneenrijging van meer impulsieve momenten. Heel even dook er ook een “wie doet wat?”-moment op, waarbij de spanningsboog minder strak stond, maar het leidde opnieuw tot creatieve oplossingen.
Van der Weide kon zich laten gaan door de snaren helemaal te ontstemmen, tot zijn instrument een zwaar, onheilspellend gegrom voortbracht, maar hij stak ook spullen tussen de snaren, gebruikte schaaltjes, een strijkstok en zijn bekende crackle box. Een excentrieke kleurenwaaier, maar geen gratuite freakshow. Daarvoor bleven de muzikanten met te veel focus spelen. Lekker scheurende secties maakten ruimte voor lyrische thema’s, het trio liet zich uitdagen door de gasten en uiteindelijk ging de doorgaans voorzichtig spelende Scheen toch een krachtiger, haast bombastisch aanzwellende euforie opzoeken; om vervolgens te verdwijnen in de pianobuik, terwijl zijn kompanen al net zo gretig exploreerden. Het leidde tot de knappe finale van een veelzijdig en smaakvol menu dat geheel terecht bijzonder enthousiast onthaald werd door de aardig volgelopen concertzaal. Kortom, een uitstekende jaarstart voor band, Bim én bezoekers.