2001: Ron Howard maakt A Beautiful Mind, een biopic over wiskundige John Nash, die ons zo goed als niets vertelt over de wiskunde die de man zo briljant bedreef, maar wel uitvoerig ingaat op zijn psychiatrische problemen. 2011: Phillyda Lloyd maakt The Iron Lady over Margaret Thatcher, maar trippelt zorgvuldig om haar controversiële politieke leven heen om zich te concentreren op haar laatste dagen als dementerend oud besje. 2014: James Marsh regisseert The Theory of Everything, over het leven van Stephen Hawking. Wie hoopte meer te weten te komen over zijn werk of misschien het begin van een beetje inzicht wilde verwerven in zijn complexe theorieën, komt bedrogen uit. Liefhebbers van kleffe VijfTV-melodrama’s over ongeneeslijke ziektes en relaties die stukgaan, daarentegen, kunnen hun hartje ophalen. Niets verandert ooit.
Dat biografische films de neiging hebben om het leven en werk van hun hoofdpersonage te vereenvoudigen en op zoek te gaan naar het sentimentele: tot daar aan toe. Zo werkt het blijkbaar nu eenmaal – als je tenminste niet toevallig Steve McQueen bent die Hunger maakt of Nicolas Winding Refn die Bronson uitbrengt, twee films die wél netjes die tendens wisten te vermijden. Maar er komt een punt waarop het eigenlijk irrelevant wordt over wie je een film maakt: John Nash had eender wie kunnen zijn die toevallig leed aan waanbeelden; Margaret Thatcher had eender welke bejaarde kunnen zijn. En op een gelijkaardige manier wordt Stephen Hawking hier simpelweg een willekeurige ALS-patiënt, wiens werk nauwelijks wordt gekaderd. Als je niet de uitdaging aangaat om de poëzie van Hawkings theoretische fysica te dramatiseren – hoe moeilijk dat ook mag zijn – waarom maak je dan een film over hem?
Het antwoord is wellicht: omdat het profitabel is. Omdat er een publiek voor is en omdat het verhaal van iemand die een dergelijke fysieke aftakeling meemaakt, nu eenmaal altijd van uren afstand al ruikt naar Oscars. Vanuit een zakelijk perspectief was The Theory of Everything wellicht een no-brainer: alles welbeschouwd een bescheiden budget, een beproefde formule en laat het ons allemaal niet te moeilijk maken. Want proberen om kwantumfysica duidelijk te maken aan een publiek dat gewoon iets onderhoudend zoekt voor bij de popcorn: wie wordt daar gelukkiger van? Of rijker?
Zodoende werd The Theory of Everything een competent gemaakte, maar volstrekt onopmerkelijke biografische weepie, die nergens risico’s neemt: niet in het angstvallig conventioneel gestructureerde scenario, dat netjes chronologisch en rechtlijnig voortkabbelt. Alsof hij geschreven werd met een cursus scenarioschrijven in de aanslag, krijgen we elke tien minuten wel een emotionele scène die er voor moet zorgen dat het publiek wakker blijft – Hawking die het nieuws krijgt dat hij wellicht nog maar twee jaar te leven heeft (we komen nooit definitief te weten hoe het komt dat hij die prognose tot op heden met zo’n 50 jaar heeft overtroffen) en in zijn kamer een schaakbord omver keilt van frustratie. Of Hawking die door zijn moeilijke spraak niet mee kan met het gesprek tijdens een etentje en dan maar triestig de trap op kruipt. Het zijn uitgecalculeerde, bijna cynisch manipulatieve scènes. Waar echte passie, echt vuur had moeten zitten in The Theory of Everything, zit enkel de mechaniek van een professioneel in elkaar gedraaid Hollywoodproduct, dat de billen ten alle tijden hermetisch dicht geknepen houdt.
Ergens diep onder de voorspelbare pap die het scenario is, schuilt een interessant vraagstuk over atheïsme versus religieus geloof: Hawking is ongelovig en wil, met zijn theory of everything, het bestaan van een God volledig overbodig maken. Zijn vrouw Jane, daarentegen, put wél kracht en troost uit de kerk en die twee… Tja, die twee clashen af en toe. Een beetje. Maar de filmmakers willen vooral niemand voor het hoofd stoten en blijven dan ook zo angstvallig agnostisch en respectvol dat je ze bij hun revers wil grijpen en schreeuwen: “Het maakt me niet uit! Beledig me desnoods, maar neem alsjeblieft eens ergens een standpunt over in!” Maar goed, film werkt zo niet en de kans dat men je vriendelijk verzoekt om de zaal te verlaten, is als je zoiets doet dan weer net iets te groot.
Meer dan wat ook fungeert The Theory of Everything als Eddie Redmayne’s publieke sollicitatiebrief voor een Oscar. De kans is reëel dat hij die zal krijgen, al was het maar omwille van de fysieke transformatie die hij doormaakt. In de tweede helft van de film heeft hij nauwelijks nog dialogen, naarmate Hawking het moeilijker krijgt om zich verstaanbaar te maken, en als puur fysieke acteerprestatie mag Redmayne’s werk er best zijn. De rol is op zich erg showy en Oscargeil, maar ik veronderstel dat dat niet mag afdoen aan de manier waarop hij wordt ingevuld. Felicity Jones is degelijk in de rol van zijn eerste vrouw, Jane, en wint daarmee op zijn minst gedeeltelijk de geloofwaardigheid als “volwassen actrice” die ze duidelijk zoekt, maar het blijft een brave rol in een hemeltergend brave film. Emily Watson duikt heel even op als haar moeder, maar lokt niet meer uit dan de vage gedachte dat ze dringend weer eens wat anders moet spelen dan de moeder van het hoofdpersonage in middelmatige prestigefilms. En dan is er nog David Thewlis die zijn eigen flegmatieke zelve staat te wezen als Hawkings mentor op Cambridge en, terwijl hij zijn prestatie telefoneert, in gedachten zijn centen al staat te tellen.
James Marsh is niet de eerste regisseur die zijn tanden stukbijt op de taaie, droge materie van de biopic. Als maker van sterke documentaires als Project Nim en Man on Wire heeft hij al lang geleden bewezen dat hij wel degelijk spanning en opwinding in een film kan leggen, maar The Theory of Everything geeft in alles de indruk dat dit een comitéfilm was: elke beslissing, van het script, over de casting tot de muziek aan toe, moest overduidelijk goedgekeurd worden door een horde heren in maatpak ergens in een studio, met Marsh enkel als uitvoerder die “actie” en “cut” mocht roepen op de set. Althans, we hopen dat het zo is gegaan, en dat de prent niet echt de reikwijdte van Marsh zijn ambitie en capaciteiten vertegenwoordigt – want dat zou veel erger zijn. Het eindresultaat is sowieso zouteloze, anonieme McCinema.