Zou men een puntensysteem hanteren voor tragedies — zoals in het wielerseizoen voor kasseistroken, heuvels en cols gebeurt — dan verdient het gegeven “ouders die hun kind verliezen” het label buiten categorie. Ook in het verheerlijkte drama waarop, volgens sommigen, de fundamenten van onze cultuur zijn gebouwd — met name Christus’ leven en onvermijdelijke kruisiging– moet een moeder toezien op de lethale marteling van haar zoon. Het perspectief van Maria wordt in het verhaal van de lijdensweg echter zelden of nooit gekozen. Tot de Ierse schrijver Colm Tóibín zich pen en papier toe-eigende.
Ze krijgt zijn naam zelfs niet meer over haar lippen. Haar Jezus, haar zoon. Ze zag immers hoe wat ze zelf baarde het leven werd ontnomen en in een verhaal veranderde. Nog tijdens zijn leven werd hij al gebruikt als voer voor een inwendig vuur, over zijn lijden werd al nagedacht in dramaturgische termen, alles moest kloppen, alles moest verlopen volgens het plan. Over zijn levensweg en –wijze werd uiteindelijk een godsdienst opgericht, een die tot op vandaag de mens onder de mythe verpulvert. Er is in de leer geen plaats voor sentimenten en gevoeligheden, of toch zeker niet bij de moeder. Ook zij werd bijgeplaatst in het verhaal, ook zij kreeg een welomschreven rol – niet onbelangrijk, wel onherroepelijk in de marge. Colm Tóibín is niet mals voor de evangelisten, die hij onbarmhartig afschildert als gieren op zoek naar iets dat het vertellen waard is, omdat ze nu eenmaal vertellen willen. Uit dromen halen ze meer inspiratie dan uit de werkelijkheid. Wat er niet was, maken ze. Wat gebeurd is, is gebeurd; wat geschreven staat, blijft. En dus kunnen de feiten naar hartenlust worden verdraaid, kan geschiedenis worden herschreven, kan een leven retrospectief worden geleefd, vanuit de letter, niet vanuit het vlees. Is dat cynisme jegens het Christendom, jegens de overlevering, jegens het geloof? Of wil Tóibín vooral aanmanen niet voorbij het humane te kijken, geen symbolen te zien waar eigenlijk mensen aan een kruis hangen, pure pijn niet te interpreteren als verlossing? Wat betekenen dergelijke begrippen immers wanneer men het individu van Christus als mens gadeslaat? Wat is hij dan, behalve een slachtoffer van zowel het regime als van zijn volgelingen? Nee, Tóibín heeft geen filosofisch traktaat geschreven dat aanspraak maakt op de waarheid. Wel heeft hij gekeken en geluisterd naar de meest bekende van alle biografieën en er zijn gevoel op losgelaten. Zijn erbarmen. Erbarmedich, Maria.
In het mannengebroed stelt moeder de vermeende maagd weinig vertrouwen. In de evangelisten die azen op wat er niet is geweest, kondigt zich bij Tóibín al een volgende catastrofe (kruistochten, uitsluiting, vervolging, …?) aan. Die licht feministische inslag is er een die het vertelperspectief personaliseert, die het onloochenbaar maakt dat de auteur een experiment op touw zet dat ontsproten is aan zijn eigen fantasie. Er is geen reden om aan te nemen dat dit verhaal feiten weerspiegelt. Dat het kan, is voldoende om ontroering los te weken. Want ja, het kan dat de Zoon gevolgd werd door paljassen, door herrieschoppers, door mensen die uit waren op heisa en gratis wijn. Ja, het kan dat Hij zijn moeder na zijn vertrek uit zijn geboortedorp nooit meer echt te woord heeft gestaan. En het kan dat wat voor buitenstaanders mirakels waren, tot op zekere hoogte ingestudeerde nummers waren. Dat laatste zegt Tóibín niet met zoveel woorden: de Christusfiguur zelf laat hij voor wat hij is, een eenzaat, een figuur die gewicht in de schaal wierp, iemand wiens aanwezigheid simpelweg bezwoer. Wat de schrijver aankaart is het circus dat rond de wonderlijke man werd gebouwd, de poppenkast tijdens en de leugens na zijn heengaan. Uiteindelijk was de geruchtenmolen zodanig van zichzelf vervuld, dat ze de motor voor het gerucht, de Messias zelve, niet meer nodig had. Hij werd, als een joker in een kaartspel, uitgespeeld – pas na zijn heengaan kon de mythevorming immers beginnen, en daarvoor was de tijd nu eenmaal aangebroken. Wat Maria zelf zag, was echter een mens, een hart dat zich uit het hare had losgescheurd, maar er nooit volledig van was losgekomen. Het portret dat Tóibín via haar neerschreef, is er niet minder ontroerend door. Inhoudelijk geen mirakels of duizelingwekkende inzichten, wel een eerlijke en vooral doeltreffende stijl, lyrisch en weelderig, nooit te pathetisch. Tóibín veroverde er niet alleen een plek mee in de shortlist van de Man Booker Prize 2013, maar ook één in dit lezershart.