Iedereen kon haar de afgelopen zes jaar zien groeien op het podium, elke set een slijpbeurt van een ruwe diamant. Na al dat zoeken en slijpen is er eindelijk dat veelbelovende en reeds talloze beloftes inlossende debuut, Fourth Corner. Dat degradeert Whitley live op verschroeiende wijze nu al tot een demo die het totaal niet is.
Trixie Whitley live is een schizofrene ervaring. Wanneer ze het podium oploopt en haar gitaar vastneemt, verwacht je een feeërieke avond vol frêle fluisterliedjes. Ze strooit een avond lang bedankjes in het rond — het ene al onwenniger dan het andere — naar het publiek en naar haar uitstekende band. Ze lijkt zich in haar licht gestotterde bindteksten, in het Engels en Nederlands, bijna te willen excuseren dat ze de tijd van het publiek komt verdoen. Maar God, in haar songs transformeert ze tot een demonische femme fatale die het lillende hart uit haar songs sleurt en in uw lijf ramt, waar het uren na het concert nog koortsig blijft kloppen. Als het ooit al over gaat. Whitley preekt geen passie, ze is passie. Dit gaat niet om zieltjes winnen, maar schenden.
En daar weet het publiek niet altijd raad mee. Whitley op haar beurt daar dan niet mee. “Het is toch interessant genoeg?” vraagt ze een paar keer. “We zijn hier samen, ik wil dat jullie dit mee beleven. Ik werk echt heel hard aan de interactie met mijn publiek. Want dat is … interessant”, voegt ze er haast verlegen aan toe, waarna ze elf beaufort bezieling de zaal in jaagt met een bijwijlen geschreeuwd “Hotel No Name”. Het heeft iets charmants, maar Whitley mag zich niet uit het lood laten slaan door een publiek dat beduusd naar haar staat te kijken. Want dat zal het nog vaak dit jaar. En dat is een onvoorwaardelijk compliment. Soms lijkt ze wel te worstelen met haar eigen puurheid, waardoor ze alleen in het oog van haar songs echt comfort lijkt te vinden.
Die puurheid maakt van Fourth Corner een debuut dat intentieverklaring en staalkaart tegelijk is. Weidsere arrangementen wisselen af met hoekige pop, Afrikaanse ritmes met rauwe blues, dat alles gedrenkt in een sfeer van soul noir. Live worden die uithoeken tot een iets meer solide geheel gesmeed, dankzij een uitstekende groove, die de ritmesectie van drummer Frederik Van den Berghe en bassist (nonkel) Alain Gevaert onder de songs legt. Geen wonder dat Gevaert eigenlijk centraal op het podium staat, pal naast Whitley.
Net als in de AB daags tevoren, vervoegt de geluidsarchitect van Fourth Corner Thomas Bartlett (The National, Antony & The Johnsons) de band. Bartlett, ook daags tevoren pas geland, laat onmiddellijk zijn rol in Whitley’s doorbraak horen wanneer hij in “Gradual Return” tot haar groot jolijt de piano als percussie gebruikt om tussen haar gitaarlijnen subtiele accenten aan te brengen. Hij zal de hele avond voor geraffineerde toetsen in de orkaan zorgen. Of voor elegante diepgang in de naakte uitvoeringen van “A Thousand Thieves”, “Morelia” of “Pieces”, waarin zo verdieping in plaats van verbreding wordt opgezocht. Dat klapt een mogelijke valkuil voor de toekomst al dicht.
Want ook “Breathe You In My Dreams” krijgt zonder orkestratie door de adem stokkende bezieling van Whitley helemaal de allures van een klassieker waar de groten der aarde in de rij voor zouden staan om het te coveren. Ook hier wijkt het grote gevoel voor de groove, waar Whitley zich met lijf, stem en agressief gitaarspel rond kronkelt. Ook tijdens de meest verstillende nummers snokt ze meer aan de snaren van haar akoestische gitaar dan dat ze hem bespeelt. Tijdens een adem bevriezend mooi “Strong Blood” in de afgedwongen tweede bisronde stampt ze, eenzaam aan de piano en op een koortsig ritme, met haar hoge hakken putten in het podium.
Het is een van die nummers die ondertussen aan hun -tigste vervelling toe zijn. En nog lijkt er marge op te zitten. Songs die in talloze versies steeds beter worden, spelen een klasse hoger. Tot die categorie behoren nog “I’d Rather Go Blind”, dat scherper dan ooit voor de dag komt, “Irene” dat slepender, zelfs dreigender klinkt, en daardoor quasi onherkenbaar tegenover twee jaar geleden. De daverende percussie van “Never Enough” geeft er een stuwende dynamiek aan die het op plaat ontbeert. De wat frivolere pop van “I Need Your Love” wordt in een rauwe uitvoering urgent. “A Thousand Thieves” krijgt op één avond twee totaal uiteenlopende en onmisbare versies mee.
Wanneer ze na -tig keer merci voor een extatische zaal een tweede keer terugkomt, plakt ze na wat tegenpruttelen (“het is in dezelfde key, dus ik hoop dat jullie niet in slaap vallen, ik zal zien wat het geeft”) nog verzoeknummer “Strong Blood” aan het voorziene slotnummer “Undress Your Name”. Het is een orgelpunt van wat dichtbij een wederzijdse emotionele uitputtingsslag lijkt. Whitley is kwetsbaar en zelf diep kwetsend tegelijk, maakt verwachtingen waar en creëert er en passant talloze nieuwe bij. Naar Fourth Corner luisteren zonder stuiptrekkingen van hart en huid is er voortaan niet meer bij.