Als België een belangrijke plaats op de danskaart veroverde, hebben we dat onder meer te
danken aan Meg Stuart. De carrière van deze ingeweken Amerikaanse scheert steeds hogere toppen.
Een tijdje geleden werd ze in Zürich benoemd tot artist-in-residence en de Europese
tournee van Alibi loopt als een trein.
Het interview met Meg Stuart heeft plaats in een café vlak naast het Parijse
Théâtre de la Ville, waar al enkele dagen haar nieuwe voorstelling Alibi
speelt. Daar voltrekt zich avond na avond hetzelfde ritueel: het Franse publiek verlaat tijdens de
voorstelling en masse de zaal. Meg Stuart blijft er koeltjes onder en beschouwt hun gedrag
hooguit als onbeleefd. Ook de negatieve recensie in Le Figaro kan haar humeur niet echt
bederven. Ze heeft dan ook weinig reden tot klagen. De eerdere voorstellingen in onder meer Duitsland
en België waren een groot succes en ook het premièrepubliek in Zürich was unaniem
positief. Het had nochtans anders gekund. Stuarts werk is nu eenmaal typisch Brussels (of Belgisch,
zo je wilt) en laat zich maar moeilijk samen denken met het nette en saaie Zürich. Toch lijkt
Meg Stuart haar draai gevonden te hebben in het gezellige stadje met zicht op See.
Meg Stuart: "Voor mij is Zürich gewoon erg comfortabel. Ik bedoel: het is klein,
Zwitsers, praktisch. Tegelijk biedt het een soort platform van weerstand voor mijn werk, iets waar ik
mij tegen kan afzetten. Ik heb het gevoel dat het belangrijk is dat mijn werk gezien wordt in
Zürich. Ze hebben daar nog niet alles gezien, in tegenstelling tot bijvoorbeeld Parijs.
Uiteraard gaat ook de dialoog met de andere choreografen en kunstenaars in België gewoon verder. Die
dialoog met hun werk is echt enorm belangrijk voor mij."
Goddeau: Welke Belgische kunstenaars hebben jou zoal beïnvloed?
Stuart: "Hetgeen Alain Platel destijds gedaan heeft, is echt op mij van invloed geweest.
Al denk ik minder in termen van invloed, eerder in termen van dialoog, bijvoorbeeld met sommige
dingen van Jan Fabre. Ik respecteer het werk van Rosas ook enorm, maar dat spreekt voor zich. Het
gaat ook om zaken als geschiedenis, om de dialoog die je hebt met het publiek… Of Jan Ritsema,
zijn werk vind ik echt heel goed."
Goddeau: Denk je dat die Belgische omgeving van doorslaggevend belang is geweest voor je
werk?
Stuart: "Je kunt natuurlijk proberen terug te gaan en je voor te stellen hoe het geweest
zou zijn als ik in een andere stad of in een ander land beland was. Wat echt telt, is dat het
Belgische publiek een geschiedenis heeft met mijn werk. Ze hebben mijn vroeger werk gezien, ze zien
mij evolueren. Ze zien wat ik nu doe dan ook als een antwoord op wat ik vroeger gedaan heb. Maar het
is net zo aangenaam om voor de jongere generatie, die geen vroeger werk van mij gezien heeft, het
oude materiaal opnieuw in te studeren."
Goddeau: Mensen beweren vaak dat je erin slaagt de menselijke, lichamelijke conditie op
scène te tonen. Is dat iets waar je daadwerkelijk mee bezig bent tijdens het
creatieproces?
Stuart: "Het is in alle geval belangrijk voor mij, vooral dan in Alibi, om
bepaalde aspecten van de realiteit te tonen. Ook al is die realiteit gefilterd door media, door
televisie of door iets anders. Zelfs al is die realiteit geen alledaagse ervaring. Ik hoop toch dat
mensen ernaar kijken met een soort herkenning, zij het op een speciale manier, als een ander soort
van begrijpen."
Goddeau: Geldt hetzelfde voor je vroegere werk, had je toen ook al die bekommernis?
Stuart: "Ik denk dat ik me daar toen niet bewust van was. Mijn vroegere werk is een
zoeken naar vocabularium, naar een idioom. Ik had immers een bepaalde training, een bepaalde manier
van werken met distorties en vervormingen. Voor mij was dat erg natuurlijk. Op de én of andere
manier had ik het gewoon. Ik bewoog hoe dan ook op een zekere manier en dat probeerde ik te
schetsen. Ik was toen tamelijk… naïef, weet je wel. Ik was erg nauw gefocust op het werk,
het was heel erg ‘zuiver’ denk ik. En nu… nu is het compleet
vervuild!"(lacht)
Goddeau: Ik vind dat Alibi inderdaad minder zuiver is, in de zin dat de aanpak erg
theatraal geworden is. Het choreografische lijkt gereduceerd tot een soort illustratie.
Stuart: "Het was erg interessant om te werken met theater, met tekst. Ik heb geprobeerd
om met ‘echte’ situaties te werken. Dus het was echt wel een keuze. Ik wist dat ik
verhaaltjes vertelde, meer bepaald verhalen die je — als je de muziek afzet — ook op straat
kunt ervaren. Alsof je zou kijken naar een soort extreme vorm van urban life."
Goddeau: Heb je daarvoor gekozen omdat je niet meteen wist in welke richting je verder moest
gaan met een louter choreografische aanpak?
Stuart: "Het was er mij veeleer om te doen de choreografische gevoeligheden mee te nemen
naar een ander toepassingsgebied. Ik ben altijd op zoek naar een nieuwe uitdaging: het regisseren van
tekst, van mensen… Het was echt uitdagend om eens een concept te representeren, zoals ‘het
verkopen van mensen’. Het idee ‘verkopen’ zo breed mogelijk nemen en dan kijken hoe je
dat kunt tonen."
"Het ging dus zeker en vast niet over het bewegen van vormen, over
lichamen in ruimte en tijd. Dat was allerminst mijn eerste bezorgdheid, het ging om grotere kwesties.
Hoe bijvoorbeeld te werken met het idee van een bekentenis, maar dan gebracht als stand-up
comedy, als was het fake. Het was er mij dus niet om te doen een serie bewegingen te
produceren. Op geen enkel ogenblik heb ik gedacht: ‘Hm, hier hebben we een stukje dans
nodig.’"
Goddeau: Maar er zit wel degelijk dansmateriaal in Alibi. Hoe is dat dan tot stand
gekomen?
Stuart: "Vooral vanuit het bekijken van een aantal sporten. Zelf ben ik een voetbalfan.
Een vertrekpunt voor de choreografie was dus bijvoorbeeld het moment dat iemand een doelpunt scoort:
de toevalsfactor daarin en de extreme emoties die plots uit het lichaam vrijkomen."
"We hebben verder ook naar boksen gekeken, naar Hollywoodfilms,
naar representaties van geweld daarin, naar Fight Club… dat soort dingen. En ja, we keken
ook naar scènes van betogingen en van oorlog. We wilden die toestand van crisis en catastrofe
proberen aan te houden zodat we topics als ‘shock’ of ‘afwezigheid’ binnenhaalden,
teneinde het werk een zeker World Press-gehalte te geven."
Goddeau: Er zijn in Alibi heel wat beelden van massa’s, van enorme aantallen mensen
bij elkaar. Is dat een belangrijk thema voor jou?
Stuart: "Ja. We hebben het vaak gehad over fanatisme, over leven doorheen andere mensen:
niet jezelf zijn, maar ‘fan zijn van’ iemand anders. We hebben ook gekeken naar
hooliganisme, waarbij we ons afvroegen waarom dat precies nu tot uitbarsting komt. Hoe mensen
zich daarachter verbergen en dan plots een erg luide stem opzetten. Daarbij speelt een verlangen mee
om te worden opgeslokt in de menigte, om te ontsnappen aan jezelf en deel uit te maken van iets dat
groter is dan jezelf. Dat is iets dat nu aan het gebeuren is."
Goddeau: Wil je dat ook terugbuigen op de situatie van het publiek dat als groep zit te kijken
naar Alibi, het feit dat we als toeschouwer deel uitmaken van een menigte?
Stuart: "Natuurlijk. Maar ik denk wel dat je in Alibi, meer dan in Highway
101, als kijker erg alleen bent. Er worden heel wat vragen gesteld aan het publiek, de
toeschouwers moeten zich heel wat afvragen. Hopelijk bevragen ze zichzelf ook
daadwerkelijk…"
Goddeau: Het gaat in Alibi dus onder andere om de interactie met de
toeschouwers?
Stuart: "Ja. Ze worden beschouwd als medeplichtigen, als getuigen. Davis (Freeman,
rg) irriteert het publiek opzettelijk. Ik wil dat ze een beetje worden uitgedaagd… Ik denk
dat het erg belangrijk is dat ze gecharmeerd worden door Davis, dat ze in zekere zin verleid worden.
Zodat ze uiteindelijk willen verwerpen wat ze zien, dat lijkt me een goede reactie."
Goddeau: Eén notie komt vaak terug wanneer men over jouw werk schrijft of wanneer je er
zelf over praat, namelijk het lichaam niet gewoon als lichaam, maar als metafoor voor iets anders.
Hoe een dergelijke lichamelijkheid te verstaan?
Stuart: "Ik weet niet wat iedereen daar altijd mee bedoelt. Ik denk dat het lichaam is
zoals een scherm. Ik probeer het althans te gebruiken als een scherm, waarop je verschillende dingen
kunt projecteren. Op de één of andere manier zie ik méér dan gewoon een
podium en een lichaam. Voor mij is het nooit alleen maar wat het is."
"Neem daar tegenover Small Hands van Rosas. Je ziet alleen
maar mensen die bewegen in de muziek. Ik heb niet de indruk dat ze proberen iets te representeren
achter het getoonde. Ik wil bevragen hoe mensen zien wat ze zien, wat je denkt dat je ziet, wat je
zou willen dat je ziet, op het voyeuristische af. Ik werk altijd met dingen die je ongewild moet doen,
dingen die je niet onder ogen wilt zien."
Goddeau: Hoe zou je van daaruit schoonheid definiëren?
Stuart: "Wat is schoonheid? Ik weet het niet. Ik denk dat schoonheid fascinatie is, het
is iets dat je nooit kan grijpen. Je moet er altijd metaforen voor gebruiken, je kunt het niet echt
uitdrukken. Het is iets dat je kan obsederen. Nee, niet obsederen. Het is iets dat je niet kunt
vasthouden."
Goddeau: Je hebt er samenwerkingen opzitten waar anderen een moord voor zouden begaan: Bruce
Mau, Gary Hill, Ann Hamilton. Wie staat er nog zoal op je verlanglijstje?
Stuart: "Ik zou het niet weten. David Bowie, Nick Cave. Maar dat is nog niet voor morgen.
En David Lynch!"
Goddeau: Wat staat er echt op de agenda de eerstkomende tijd?
<
>Stuart: "Mijn werk is in voortdurende evolutie. Alibi moest bijvoorbeeld hoe dan
ook gemaakt worden, als een antwoord op Highway 101. Er was niet veel beweging in Highway
101, het was allemaal erg architecturaal. Terwijl ik nu echt verhalen wilde vertellen, ik wilde
met theater werken, ik wilde iets met het lichaam doen. Na een jaar lang Alibi zal ik allicht
iets anders willen. Maar uiteindelijk staan alle stukken toch op de één of andere
manier met elkaar in dialoog. Het is daarom ook perfect mogelijk om vlak na Alibi opnieuw
Disfigure Study te gaan doen, gewoon om even een stap terug te zetten. Want ik stel het na elk
stuk opnieuw vast: hoezeer je het ook anders wilt, je hebt een bepaald bereik waar je niet buiten
kan."