Het Engelse Working Men’s Club is meer dan een gehypet retrobandje aangevoerd door een frontman met een grote mond. Dat bewijzen ze op een uitstekend debuut waarop synthpop, postpunk, new wave en acid house op aanstekelijke wijze vermengd worden.
Zijn de jaren tachtig weer helemaal terug? Dat is de eerste gedachte bij een eerste luisterbeurt van Working’s Men Clubs debuutplaat. Want geef toe: typische eighties beats en melancholische teksten vormen de perfecte escapistische soundtrack in tijden van een allesoverheersende pandemie en de dreiging van een harde brexit.
De timing van de plaat zit alvast ook goed, alsook de bandnaam die verwijst naar private clubs die in de 19de eeuw de working class van ontspanning moesten voorzien. In het geval van deze piepjonge band is ontspanning vooral de dansbenen strekken.
Zanger Sydney Minsky-Sargeant, het enige overgebleven lid, is oorspronkelijk afkomstig uit het slaperige Todmorden in West Yorkshire, maar het lijkt alsof hij zijn hele leven doorbracht bij The Haçienda in Manchester. Zo start de plaat met het schitterende ravenummer “Valleys”. De ratelende drumcomputer en dikke keyboards zijn de melancholische doch dansbare muzikale reis. “Why is the night just so strong? I’m feeling broken again. So many voices fight. The fusion is right as the sense”, zingt Minsky-Sargeant over opgroeien in een klein dorp en proberen te ontsnappen. Zoals bij vele teksten krijgen ook die van Working Men’s club een extra betekenis met dank aan de coronacrisis.
Ook “A.A.A.A.”, waarin een overstuurde basgitaar en aanstekelijke keyboards de hoofdrol spelen, is een schot in de roos. Het wordt nog beter, met “John Cooper Clarke” met daarin een zalige melodie verwerkt. “We dance and we smile / We laugh and we cry / We play and we fight / We live”. De band gaat op hetzelfde elan verder met “White Rooms and People” en het psychedelische “Outside”.
Nadien wordt de toon donkerder en dreigender met het industriële “Be My Guest”. “Let me in or let me out/ let me scream out now”, prevelt Minksy-Sargeant in een nummer dat tegelijk sfeervol, verschroeiend en hapklaar is. Ook het nihilistische “Tomorrow” past goed bij deze tijden. Het leent zich perfect om met bepaalde substanties de sleur van de dag te vergeten of een dansje te zetten in de living.
Daartussen zit “Cook a Coffee”, het enige middelmatige nummer van de plaat omdat het iets te duidelijk afgekeken is van The Fall. Ook “Teeth” is niet superorigineel, we horen vooral LCD Soundsystem, maar de manier waarop synths en gitaren in duel gaan, is wél meeslepend. Nog meeslepender is de verrassende afsluiter “Angel” omdat er amper synths én toch een echte drum te horen is.
Zo is deze plaat is dan ook gevarieerd genoeg om een brede schare fans aan te spreken: of je nu aan de oude wavehelden van New Order verknocht bent of houdt van Underworld en LCD Soundsystem. Dat op deze plaat de nummers zo vlot in elkaar over gaan, is ongetwijfeld ook de verdiensten van Ross Orton, die ook mee aan de knoppen zat bij AM van Arctic Monkeys. Op basis van deze plaat kunnen we besluiten dat Working Men’s Club de hype meer dan waard zijn. Mocht er geen corona geweest zijn, zou deze band al dansend de wereld aan het veroveren zijn.