De Franse zelfomschreven “muzikale reisagent” Philippe Petit (niet te verwarren met de koorddanser die tussen de WTC-torens balanceerde) hangt als componist, multi-instrumentalist, improvisator en labelbaas al jarenlang rond in een experimenteel niemandsland. Met On Top…, waarvoor hij een aantal van zijn favoriete medeplichtigen uitnodigde, wordt zijn status van outsider nog maar eens in de verf gezet.
In een paar decennia moet Petit zich bediend hebben van een immens lijstje instrumenten, zowel traditionele als speciaal voor hem ontworpen (door de Nederlandse instrumentenbouwer Yuri Landmann). Het leverde muziek op onder eigen naam, maar ook een eindeloze reeks samenwerkingen met volk als Cosey Fanni Tutti, Murcof, Lydia Lunch, Mia Zabelko, Faust en meer. Een constante is daarbij een voorliefde voor donkere hoorspelen op de wip tussen rock, soundscape en drone, wat misschien ook zijn verwantschap verklaart met een figuur als Eugene Robinson, de voorman van Oxbow, waarmee hij al een paar albums in elkaar stak op de wip tussen poëzie en muzikale versmachting.
Robinson is ook deze keer weer van de partij in de ijzersterke opener “The Hammer + The Compliant Man” dat van start gaat met manische, industriële percussie en Robinson die als een voortvluchtige misdadiger zorgt voor een uit de noir-traditie weggegrepen voice-over. Het resultaat is een jachtige achtervolgingssequens die je als luisteraar meteen bij het nekvel grijpt en binnensleurt in een wereld die perverse pleziertjes allerhande belooft. Helaas is wat volgt een even diverse als samenhangende keten van veelal uit hun voegen barstende psychodrama’s waarbij negen verschillende line-ups zorgen voor evenveel manieren om iets te maken dat even onheilspellend als voluptueus is.
Een paar stukken daarvan kan je amper songs of uitgewerkte stukken muziek noemen. “Interlude” (nochtans opgenomen met een kwintet) en “Interlude II” (Petit solo) zijn intrigerende aanzetten, terwijl “U & I” met fulltime buitenbeetje Jad Fair iets heeft van een potje waanzin onder gekken, vol Casiogefriemel, heliumstem en ruisende gitaargolven. Er hangt wat meer vlees aan “Black Dog” met vocalist Charlie Finke, misschien wel nog de meest conventionele song hier. Het is een theatrale brok artrock die misschien een beetje doet denken aan Oxbow. “Charleton Sight” doet met die aanwezigheid van etherische harp en trompet wat denken aan Robert Wyatt, maar dat is dan buiten de gesjeesde performance van zanger Seth Faergolzia gerekend.
In zijn vriendenkring heeft Petit ook een paar vrouwen die van wanten weten. Zo is oude bekende Lydia Lunch van de partij in “F.T.C.”, waarin ze haar doorrookte New York cool mag etaleren op een ondergrond van metalige galmbakpercussie. Ook in de twee langere stukken zijn het vrouwenstemmen die de aandacht naar zich toetrekken. Maja Jantar zorgt voor huiveringen met haar ultra-theatrale performance in het met eindeloze laagjes volgestouwde “BaKalTag”, terwijl “Heike Aumüller” in afsluiter “On Top Of The Pyramid Of The Sun In Teotihuacàn” de woelige, duistere geluidsmassa aanvult met een wringende, maar soms ook wat richtingloze performance, die er hier en daar willekeurig opgeplakt lijkt. Jammer, want het zet de originaliteit en efficiëntie van de muziek zo tussen haakjes.
Dat het niet meteen de meest samenhangende plaat uit Petits uitgebreide oeuvre zou worden, dat stond bij voorbaat vast. Helaas is het totaalresultaat ondanks een paar hoogtepunten (vooral de opener blijft bij) en een fascinerende rijkheid van geluiden, ook te ongelijk en te gefragmenteerd om een vuist te kunnen maken. Eentje voor de verzamelaars.