Driemaal is scheepsrecht. Na een afgelaste debuuteditie en een uitgeregende tweede, kon Borgerwood dan toch bogen op een aflevering met succes. J. Bernardt begeesterde, Millionaire veroverde en Equal Idiots charmeerde. Er is ruimte voor meer dan dit aan de rand van Borgerhout.
Antwerpen heeft ondertussen nochtans zijn festivals wel. Summer Festival en Laundry Day zijn de beatleveranciers aan respectievelijk het begin en einde van de zomer en Linkerwoofer zorgt dan weer voor de klassieke gitaren met een Radio 1-vriendelijke line-up. Dat het allemaal iets meer randje mag hebben, daar pleitte Borgerwood nu al voor het derde jaar voor, maar van een leien dakje liep het dus niet. De eerste editie werd een ramp, terwijl de tweede wankelde op een line-up die op beperkte financiën wees. Dit jaar was dus erop of eronder, maar met headliners als J. Bernardt en Millionaire zaten de voortekenen goed.
Toch maar even die vermaledijde lucht gecheckt en ook vandaag blijken de weergoden wel zin in een portie pestgedrag. Zon en wolken spelen een onvolgbaar haasje-over en grijs onheil komt al in de vooravond opzetten om nooit meer helemaal te wijken. Het is echter de line-up met aanvankelijk veel erg pril talent die de aanloop moeilijk maakt.
Wat moeten we immers aan met Tin Fingers? Anderhalf jaar geleden riep de band bij zijn winst op De Zes Van Antwerpen nog herinneringen aan Flaming Lips op, vandaag brengt het gezelschap gladde eightiespop. Daar zit dan wel al eens een plots en wondermooi Smithsgitaartje in (meer bepaald dat van “Heaven Knows I’m Miserable Now”), maar het is allemaal zo stapvoets dat het als één langgerekte geeuwbeurt voelt. Precies wat ook die faux-ironische hipsteroutfits van de muzikanten ons ontlokt. “Zeker?”, polst frontman Felix Machtelinckx vooraleer wel erg vlot een overbodig bisnummer te geven. Nou, neen, jongeman: overtuig ons eerst maar wat harder.
Star Club West blijft dan weer koppig de komst van het derde millennium ontkennen en volhardt in het soort jaren negentiggitaren dat biologen ondertussen al lang uitgestorven waanden. Vandaag klinken al die snaren potig, met een sneer die van Dinosaur Jr. of Sonic Youth kon zijn. Droogklotig wordt “Afscheid” van Volumia! ver-indied: met uitgestreken gezicht gemompeld over een hoop weerbarstige gitaren. Het is het sein om dan maar helemaal aan het zwalpen te gaan tot “We Circle Here” de boel weer een broodnodige schop onder de kloten geeft. De gitaren mogen weer van de ketting, een houtblok — BorgerWOOD, hebt-u-hem? — wordt netjes in de maat met kettingzaag bewerkt. Een overbodige gimmick voor een wisselvallig optreden. Even naar boven gekeken en jawel: dat paste.
Want lap, we hebben het vlaggen. “Ik weet dat het regent, maar het is nu eenmaal WWWater. Sorry!” Charlotte Adigéry verliest er haar goeie humeur niet door, maar is slim genoeg om te beseffen dat ze hier nogal verloren staat. De Gentse heeft dan wel een indrukwekkende strot, de donkere dansmuziek die ze samen met toetsenist Boris Zeebroek en drummer Steve Slingeneyer maakt, zou beter tot zijn recht komen in een nachtelijke club en met al die stapvoetse ritmes wil het in open lucht al zeker niet vlotten. Gaandeweg stijgt het tempo gelukkig en met de stevige eindsprint — heette dat nummer “Scream” of begrepen we dat verkeerd? — toont Adigéry dan toch wat tanden. Het zal ongetwijfeld ergens wel werken, maar Borgerwood leek niet meteen de juiste biotoop voor dit WWWater. Af, regen, af!
“The Piña Colada Song” als intro: dat kunnen enkel de immer op bier en tieten verlekkerde pipo’s van Equal Idiots zijn. Thibault Christiaensen schudt dat jolige rosse hoofd van links en rechts — tongetje lekker uit de mond — Pieter Bruurs buigt zich dubbel over zijn drums en: gà à n. Een klein half uur lang davert de garagerock alle regen weg, zonder veel omzien. “Hippie Man” gaat met een vleugje feedback over in het volgende nummer, voor “Toothpaste Jacky” wordt even een glockenspiel en een fluitsolo bovengehaald. Dit is een volwassen machine geworden, maar met slechts één prettige plaat onder de arm mist de band al snel de extra schep kolen om aan de gang te blijven. Wanneer de set inzakt, is het wachten tot het Kempisch Frans van “Ça Plane Pour Moi” en Afrekeningshit “Put My Head In The Grond” dan toch nog voor een vlammend slot zorgen. Kunnen we er weer even tegen? Het zal nodig zijn, want de grootste beproeving komt er aan.
“Waar wil deze groep in godsnaam naar toe?” We vragen het ons wanhopig af, terwijl we in de gietende regen naar BRNS staan te kijken. De Brusselse band heeft zijn derde plaat klaar en die lijkt geen verbetering te brengen tegenover debuut Patine van drie jaar terug: woelige friemelmuziek ontaardt in stevig gedrum, gezochte tempowisselingen, fröbelende gitaren en stuurloze synths lopen kriskras door elkaar heen. Wat is dit, behalve eindeloos meanderen? We krijgen weer maar eens heimwee naar de Wounded-EP waarmee de groep ooit zo fris debuteerde, maar daarvan krijgen we vandaag zelfs ‘hit’ “Mexico” niet. Een spijtige zaak.
“Niet doen, Jinte!”. En toch staat ie daar, J. Bernardt: “I yearn for the thunder”, kreunt hij, maar we houden het liever droog nu het weer even zover is. Puike opener, anders, dat “On Fire”: Adriaan ‘Pomrad’ Van De Velde laat de synths openbloeien, de elektronische beats vallen spaarzaam en Jinte Deprez neemt met die laconieke zang het podium van links naar rechts en weer terug in. De Oosterse riedel van “The Question” is onweerstaanbaar, de ketelpercussie al even aanstekelijk.
Als een bokser in elegante slowmotion danst Deprez het podium af, zijn lange regenjas nog even om de benen fladderend voor hij dan toch uit mag. Hij neemt zijn tijd, overigens. “Running Days” mag langzaam opbouwen, om dan in een grootse finale alle toeters en bellen uit de kast te halen: digitale trompetjes schetteren en blijven dat ook doen in een machtig “Wicked Streets”. Met alle swagger in dat onhandige West-Vlaamse lijf van hem danst Deprez en duikt hij in het afsluitende “The Other Man” nog even diep het publiek in. J. Bernardt was groovy, zinnelijk en sexy.
Als dit het voorspel was, dan zijn we nu klaar voor de daad, een homecoming van jewelste. “Sweet momma I am ho-ome” roept verloren zoon Tim Vanhamel en na twaalf jaar droog staan, voelt deze homecoming show van Millionaire als een verlossing. Het instrumentale “Visa Running” is nog even een eindeloos teasen, maar vanaf “Street Life Cherry” staat er werkelijk geen maat op. In de dwarse funk van “I’m Not Who You Think You Are” waart de geest van Prince rond, “Busy Men” is een vuile rocksong die voor de gein een heliumstemmetje opzet. En die puntige riedel van “Love Has Eyes” valt met geen beitel uit het hoofd te hameren.
Wat een achteloze wereldband staat hier! Om het nog wat meer “zonder handen!” te maken, blijft Vanhamel probleemloos verder spelen terwijl een op het podium gesprongen fan hem knuffelt. “I’m On A High” met de hysterische synths van Aldo Struyf en Hans Deprins is uitzinnige euforie; onhoudbaar en onstuitbaar. “Champagne” bouwt op en op, groovet en scheurt; seks op een stokje, bestaat dat? Een woest “Petty Thug” heeft maar binnen te koppen.
En dan is het al gedaan, met de doorstommelende olifantenstampede van “Little Boy Blue”. Presentatrice Sofie Engelen probeert het ongelovige publiek ervan te overtuigen, maar het voelt vreemd aan: een headliner die geen bis speelt. Is het van moetens, met politie-agenten die dreigend het respecteren van een curfew staan te inspecteren? Geen idee, maar misschien had dat dan gecommuniceerd moeten worden. Nu voelde dat uur Millionaire als een coïtus interruptus: het was goed, maar het was niet helemaal af.
En zo was ook dit Borgerwood, versie 3.0: we zijn er bijna, maar nog niet helemaal. De locatie is nog steeds top, de omkadering om van te smullen, maar in de programmering tonen zich nog enkele kinderziektes. Voor wie was deze line-up, die van oud (Star Club West) naar nieuw (Tin Fingers) en van rock naar urban (WWWater) zwalpte, bedoeld? Borgerwood zoekt zijn identiteit nog, maar dat komt de volgende jaren ongetwijfeld goed. Laat deze nieuwkomer maar rustig groeien.