Kaitlyn Aurelia Smiths Euclid is een zweverig album, maar het doet ook zweven. Haar vederlichte elektronica speelt zo sterk met hoge frequenties dat de muziek je lijkt op te tillen.
Smith komt de wereld van elektronische muziek in als een onbekende. Ze kende ooit een kleine bekendheid toen ze in 2010 op de proppen kwam met de folkgroep Ever Isles. Dit project besloot ze uiteindelijk terug overboord te gooien toen ze voor het eerst een synthesizer in haar handen kreeg. Het product van een jarenlange zoektocht naar nieuwe geluiden die dezelfde rust kunnen teweegbrengen als zijzelf ervaarde op Orcas Island, waar ze jarenlang in de natuur heeft geleefd, krijgen we nu gepresenteerd als Euclid.
Op haar solodebuut experimenteert Smith erop los om verrassende elektronische klanken te creëren, die worden verwerkt in zachte en toch levendige composities. Haar weapon of choice: de Buchla Music Easel, een legendarische draagbare synthesizer die in 1973 menig elektronicafetishist deed watertanden. De klanken die ze met dit toestel creëert, worden soms bijgestaan door vervormde zang, maar zelfs zonder die menselijke houvast krijgen we een sterk geheel.
Doorheen Euclid maakt Smith weinig gebruik van bassen: de hogere frequenties, kleine biepjes en opwellende hoge harmonieën staan centraal en dit zorgt voor een opvallende klank. Lagere klanken worden herleid tot hun boventonen en kwijnen dan stilletjes aan weg, wat de volledig elektronische composities heel organisch doet klinken. Euclid vervreemdt dan ook op geen enkel moment en bevat heel geruststellende muziek, die urenlang beluisterd kan worden door een hoofdtelefoon.
“Sundry” is daarin nog één van de drukkere nummers dankzij de snelle bassen en houterige ritmes, toch klinkt het ongelooflijk licht door vloeiende boventonen en zachte zangkreuntjes die gerekt worden door langdradige echo’s. Dansbare muziek om bij weg te dromen, dus, volledig binnen de lijn van de eerste helft van het album. Eerst worden texturen gecreëerd door dit samenspel van snelle lagere tonen en doffe, versnelde rimteloops, maar vanaf de tweede helft van het album krijgen we vooral de textuur van klanken zelf te horen. “Labyrinth I” tot en met “Labyrinth XII” gaan meestal rustiger te werk dan die eerste helft, maar zijn daarom niet minder intens.
Wat we elke keer terug met bewondering onder ogen moeten zien, is dat elk nummer een live-opname is, geschreven én gebracht door slechts één persoon, die zelfs nog geen vijf jaar lang werkt met haar instrument. Soms is het moeilijk te geloven, want zelfs zonder die kennis is Euclid een heel sterke plaat.