Zangeres Alice Albertazzi, ooit frontvrouw van de Italiaanse stonerrockband Alix, was zo verslingerd aan het gebruik van een tamboerijn dat ze haar soloproject ernaar vernoemde. Star Rovers lijkt zich bij eerste beluistering misschien iets minder te onderscheiden dan de albums van Alix, maar het is wel een geruststelling dat Albertazzi gewoon haar eigen ding is blijven doen in een iets minder volumineuze context. Met knappe resultaten bovendien.
We zagen Alix in 2004 twee keer opduiken in de Leuvense Sojo. Een keer als voorprogramma voor The Hidden Hand, de toenmalige band van doomgod Scott ‘Wino’ Weinrich, en een paar maanden later opnieuw als opener voor Place Of Skulls. Het was nogal een contrast – Alix speelde een vet groovende variant van stonerrock à la Unida met uitschieters richting alternatieve rock, terwijl de andere bands te situeren waren in de sector van de loden old school doom – maar het Italiaanse kwartet wist zich met verve staande te houden. De opvallende, bijna hysterische zangstijl van Albertazzi (denk PJ Harvey met een immens vibrato) en de opvallende podiumpresence van bassist Gianfranco Romanelli, die regelmatig overschakelde op moddervette dobro, was meer dan voldoende om overeind te blijven tussen al dat geweld.
De band maakte in 2008 nog een plaat met Steve Albini (Good One), maar sindsdien hoorden we niets meer. Het doet dan ook deugd om vast te stellen dat Albertazzi nog altijd in de weer is met dat onafscheidelijke tamboerijntje en met Gianfranco Romanelli, die hier opnieuw de dobro en andere resonator guitars voor z’n rekening neemt. Grootste verschil is natuurlijk dat er net als op voorganger Naked Songs (2012) geen ritmesectie aan te pas komt. Het duo belandt daarmee niet meteen in de hoek van de rustieke folk – elektrische gitaren blijven immers aanwezig –, maar die heftige stuwing en gespierde grooves werden natuurlijk wel vervangen door zachtere texturen en een paar gasten die kleur toevoegen.
Opener “Digging This Song” bewijst dat het duo nog altijd in te schakelen is in een traditie van psychedelica en (folk)rock. De combinatie van akoestische en elektrische gitaren roept vaagweg iets van Jefferson Airplane of Buffalo Springfield op, terwijl repetitieve klanken lijken te suggereren dat gebruik gemaakt wordt van een zinderende sitar. Dat is ook het geval in “Falling Deep Inside”, dat opgefleurd wordt met ukulele, wat de muziek in de richting van roestige Americana stuurt en die verweerde woestijnsfeer intact houdt. Romanelli schudt intussen bluesy spel en gruizige gitaarklanken uit de mouwen die eigenlijk naadloos aansluiten bij het potige werk van Alix.
Niet alle songs zijn even sterk – zo is vooral “Between The Cup And The Lips” net iets té statisch, ondanks de gestapelde stemmen -, maar de meeste hebben wel een ideetje of een klank die nazindert: stemmige gitaareffecten, een opgekrikt tempo dat vergezeld wordt van grofkorrelige riffs (“Temptation”) of een bedwelmend sensuele combinatie van twee vrouwenstemmen, zoals in afsluiter “Rainy Rainy”, dat de plaat na een goed halfuur afrondt met een hoogtepunt. Voor oren die vooral gewend zijn aan de hedendaagse radionormen klinkt dit ongetwijfeld onderontwikkeld, maar dit zijn eigenlijk songs die terug naar de essentie gaan en van daaruit kleine franjes toevoegen, als amper te onderscheiden motiefjes in een weefgetouw.
Je kan Star Rovers bezwaarlijk een verrassende of vernieuwende plaat noemen. Bij Alix koos Albertazzi voor een meer expressieve stijl van zingen, waardoor ze extra het verschil kon maken. Hier is het allemaal wat ingetogener en minder opvallend. Het is wél mooi dat deze intiemere songs ook zonder decibels overeind blijven en toch een en ander gemeen hebben met die van haar vroegere band, al is vooral de rol van Romanelli daarin niet te onderschatten. Afwisselend broeierig én dromerig, rootsy én voorzichtig psychedelisch; op Star Rovers laat Alice Tambourine Lover horen dat die nieuwe, sobere gedaante geloofwaardig en boeiend is.