VI. Infernäl Mäjesty – None Shall Defy
Roadrunner, 1987
In tegenstelling tot de overige albums is dit een veeleer obscure
release. De reden hiervoor is eerder te zoeken bij de band zelf,
die al snel na het verschijnen van de LP uit het zicht verdween,
dan bij de kwaliteit van de nummers zelf. Het is een veelbetekenend
feit dat het grote Roadrunner zich erachter zette. In de jaren
negentig kwam er een re-release die me zo overweldigend hard van de
sokken blies, dat ze de rechtstreekse aanleiding was voor mijn nog
steeds voortdurende zoektocht in de extreme metalonderwereld. Hier
grijp ik dus mijn kansje om iets terug te doen, maar wees gerust:
moest ‘None Shall Defy’ achteraf gezien bagger zijn geweest, dan
had ik er wel zedig over gezwegen.
De realiteit is dat het Canadese Infernäl Mäjesty op zijn debuut
een perfecte voorzet gaf richting Florida, waar Chuck Schuldiner en
Trey Azagtoth maar moesten binnenkoppen om een nieuw genre te
starten. Infernäl Mäjesty serveert hier zes razende thrashnummers,
die tjokvol catchy maar technische en agressieve riffs zitten.
Daarnaast zijn er nog twee creepy luisterstukjes die de
kerkhofsfeer van de plaat nog eens extra dik aanzetten.
Het gitaarduo Steve Terror/Kenny Hallman is een echt sterrenteam in
de traditie van King/Hanneman of Holt/Hunolt, en bovendien spelen
ze betere solo’s! Als de gitaristen aan het soleren gaan laten ze
vaak hun liefde voor traditionele metal doorschemeren.
Verschillende van de leads zijn langer dan strikt genomen hoeft, en
ze gebruiken echte harmonieën in plaats van een potpourri van
feedbackende dissonanten. Geen enkele keer wordt het echter te
langdradig of te vrolijk.
Dit is een donkere thrashplaat, alle teksten zijn horrorverhaaltjes
met een faux-satanische inslag. Venomstijl maar dan beter. Niet
alleen de gitaristen zijn top, ook de zanger en zijn teksten zijn
van het allerbeste dat ik in het genre ken. De zanger spuwt en
rochelt zijn zinnen eruit, met een stem die het midden houdt tussen
een deathgrunt en een Tom Arraya-rasp. Ieder woord op de
metronoomtik, hondsdol van de testosteron in de snelle
headbangstukken, en meer bezeten en dreigend in de tragere
passages.
Een bijkomend sterk punt van deze langspeler is dat ze enkele lange
nummers schreven waarin ze geregeld even gas terug nemen om de
impact van de volgende strofe nog te vergroten. Deze gasten wisten
in die dolle hoogdagen van de thrash het hoofd koel te houden, en
de ingrediënten sfeer en dynamiek niet te vergeten bij het nummers
schrijven. De titeltrack en het afsluitende ‘Anthology of Death’
zijn twee van de langere nummers die alle sterke punten van de band
laten horen. En als je zo iets hebt van ‘Don’t bore us take us
to the chorus‘, verrek je nekspieren dan maar op het
razendsnelle ‘Skeletons in the Closet’.
In tegenstelling tot de andere platen in dit artikeltje zal je
‘None Shall Defy’ niet snel terug vinden in gelijkaardige lijstjes,
de enige reden daarvoor is dat de samenstellers van die andere
lijstjes deze plaat nog niet gehoord hebben.
U kent hen ook van: nergens anders, van alle
albums in dit stukje is dit de enige verborgen parel.
Reüniekans: de band bestaat nog min of meer. Ze
brachten in 2004 nog het hele degelijke ‘One Who Points to Death’
uit. Tussenin en nadien waren er niet erg veel tekenen van
leven.
Vijf sterren want: lange, goed opgebouwde en
sfeervolle nummers met ruige vocals, erg visuele horrorteksten en
flitsend gitaarwerk
Dit is trash want: de opnamekwaliteit kan
veel beter en waarom moet die zanger toch zo brommen?
VII. D.R.I. – Dealing with it
Metal Blade, 1985
The Dirty Rotten Imbecils zijn misschien wel de meest discutable
inclusie in deze special. In hun begindagen snoepten ze van de
verboden vruchten van Jello Biafra en andere westcoastpunkers. Op
‘Dealing With It’, hun tweede plaat, hoor je wel de intensiteit van
punk, maar van leeghoofdige springerigheid en laisser-faire
attitude is hier niets te merken. Later keerde de band volledig
zijn kar richting metal. Ze noemden een langspeler naar het genre
dat ze voor hun stijl hadden uitgevonden: ‘Crossover’, en waar
‘Thrash Zone’ over gaat is voor een echte imbeciel ook meteen
duidelijk.
Weinig bands uit die periode hebben zo’n wijd erkende invloed gehad
op zoekende jongelui als DRI. Iedere skater uit de periode ’85-’95
koestert nog altijd zijn afgewassen shirt met het
kruipende-ventjeslogo, de meest rabiate plankjespunkers snuffelen
nog iedere avond eventjes aan hun DRI-deck waar al lang geen
wieltjes meer op te monteren zijn.
Op een overgangsalbum geraken bands gemakkelijk de kluts kwijt. DRI
krasselt soms, maar bereikte desondanks een vroeg hoogtepunt in hun
carrière. Punk-met-metalgitaar was toen iets nieuws, dat in gelijke
hoeveelheden gehaat en geliefd werd door beide partijen. Vergis je
niet, in de jaren tachtig waren de punk- en metalscenes in een
verbale en fysieke stammenoorlog verwikkeld. Aan de ene kant had je
punks die zongen over hoe verdorven de wereld in het algemeen en
rock muziek in het bijzonder was, aan de andere kant stond de
strakke-broekenbrigade, die vooral naar testosteron gedreven
escapisme zochten.
Toen kwamen Kurt Brecht, Spike Cassidy en co, die op ‘Dealing With
It’ erg pijnlijk en precies, in 25 korte rukjes de dolk in de
verdorven wonde keerden maar tegelijkertijd ook een spoor van een
uitweg toonden. Kijk maar op de hoes, voor één voorstel. Het
dagelijkse leven voor een jonge gast in de grote crisis van 25 jaar
geleden wordt hier geschetst in tracks als ‘Mad Man’, ‘Yes Ma’am’,
‘Reaganomics’ of ‘Snap’. In ‘I Don’t Need Societey’, ‘Give My Taxes
Back’, ‘Argument Then War’ of ‘God Is Broke’ gaat de hele
maatschappij ongenadig op de schop.
Uitwegen worden er dan weer geboden in ‘Slit My Wrist’, ‘The
Explorer’ of het bijna esoterische einde van ‘Bail Out’. Doorheen
al die vileine klaagzangen worden punk en metal telkens in andere
doses vermengd. De korte duur van de nummers staat een doordachte
opbouw bijna nergens in de weg, de band placeert ook al eens een
solo of een tragere moshbare passage in zijn nummers, typisch voor
thrash. En daartussen kunnen de punkers pogoën dat de piercings in
het rond vliegen. Zij hebben ook een houvast in de semimelodieuze
roeper en de luide basgitaar die recht uit de hardcorepunk van die
tijd zijn genomen.
Het heeft niet veel zin om alle 25 nummers eens te vermelden, maar
het spreekt voor de band dat de meeste goed onderling
onderscheidbaar zijn zonder dat daarvoor irriterende kunstgrepen
nodig zijn. De band bulkte gewoon van zoveel creativiteit en
frustratie, dat iedere minuut spannend blijft. Als voorbeeldminuut
kies ik ‘Shame’, enkele snerpende gesyncopeerde metalriffs gespeeld
over een razende polka punkdreun, en middenin een onvervalste
luchgitaarsolo. Een extra vermelding moeten we nog maken voor
‘Nursing Home Blues’, het langste nummer van de plaat en het meest
‘metal’. Dit mag terecht een klassieker genoemd worden, al blijft
het zeer verwarrend hoe een stel jongelui zich op zo’n cynische
manier het lot van bejaarden aantrekken.
U kent hen ook van: al de T-shirts die andere
bands graag dragen voor hun hoesfoto’s, het Probot-project van Dave
Grohl.
Reüniekans: ondanks een kankergeval en vele
line-up wisselingen is de band steeds blijven bestaan, respect!
Vijf sterren want: het rockt, mosht,
pogo’t ,bangt en ieder nummer is een unieke flash van woede angst
en opstand.
Dit is trash want: het is punk godverdju
en punkers stinken. (En metalheads? – red.)
VIII. Sepultura – Beneath The Remains
Roadrunner, 1989
Toen dit album uitkwam, was Sepultura al behoorlijk bekend binnen
en buiten Brazilië. Roadrunner gaf hen de kans om in de USA op te
nemen, in de beroemde Morrissound Studio’s in Florida, de zondepoel
waarin een flink aantal death metal classics ontloken. Typisch voor
de studio is het wat doffe, stoffige geluid, alsof alles werd
gespeeld in een 20-voet -onder-zeecontainer, die vanbinnen met 20
cm glaswol is geïsoleerd. De broeierige atmosfeer die je in zo’n
omgeving kan verwachten is eveneens aanwezig op de plaat.
Sepultura is op dit vierde album een retestrakke, geöliede
metalmachine, en scheurt hier door acht nummers, constant onder
hoogspanning en zonder een steek te laten vallen. De nummers zijn
redelijk lang en afwisselend, af en toe hoor je een tragere passge
of een soort breakdown. Gelukkig zijn die in niets te vergelijken
met de slappe rondedansjes die hedendaagse bandjes spelen, terwijl
ze met hun Chaos AD-T-shirt staan te pronken.
De Morrisound studio leverde een superdense muur van geluid af, die
desondanks ruimte laat voor de verrassend melodieuze solo’s van
Andreas Kisser, iets wat op hun hitalbums minder naar voor kwam.
Nochtans is die man een straf gitarist. Alle vier de muzikanten
beheersen hun instrumenten uitstekend, anders kan je onmogelijk
zo’n strak en perfect getimed album inblikken.
Dit album en opvolger ‘Arise’ zijn schijven die de meeste
metalbands beter op hun clicktrack-koptelefoon zouden afspelen, dan
de siliconen metronoom die er nu de maat slaat. Opvallend is ook
dat ondanks het tempo geen enkel van de nummers echt getelefoneerd
is. Als er een tempowisseling komt of een tragere passage, dan komt
die telkens als een struikrover vanuit de duisternis op je
af.
Want duisternis is er zeker op dit album. De semisatanische en
horrorteksten van de tienerjaren worden ingewisseld voor een rauwer
realistisch en kritisch geluid. Max’ opgenaaide hardcoreblaf leent
zich daar perfect toe, die gejaagheid en agressie spreken ook uit
de muziek. De laatste twee tracks van kant 1, ‘Stronger Than Hate’
en ‘Mass Hypnosis’, zijn virulente schuimbekkende riff-salvo’s,
gericht op wat de maatschappij twintig jaar geleden verziekte. De
huidige headbanger zou hierdoor niet afgeschrikt maar gestimuleerd
moeten worden om deze eerste echte Sepulclassic dringend eens op
z’n ipod te plaatsen.
Met dit album toonde Sepultura zich aan de hele wereld als een
metalmachine waar rekening mee gehouden moest worden. Dat ze ook
tot buiten de strikte metalwereld zouden kunnen doorbreken, was op
dit moment niet echt te voorzien. Dat wereldje domineerden ze de
jaren die volgden met de vingers in de neus, maar dat die
dominantie zijn tol geëist heeft weten we ondertussen.
U kent hen ook van: ‘Roots Bloody Roots!’,
Soulfly, Cavalera Conspiracy,
Reüniekans: U kent het verhaal? Kort samengevat:
Sepultura heel succesvol, 1 broer wordt eruit getrapt, nu twee
redelijk succesvolle bands, nog een broer wordt eruit getrapt, nu
zijn er drie bands. Of ze nog relevant zijn? U kent het
antwoord…
Vijf sterren want: de populairste metalband van de
jaren negentig toont hier hoe ze hun fans wonnen: oerdegelijk,
retestrak en origineel zonder experimenteel te zijn
Dit is trash: door de doffe death
metalsound, de te serieuze lyrics over politiek en
dergelijke.
IX. Vio-Lence – Eternal Nightmare
MCA, 1988
Yeeeehaw, eindelijk eens richting Bay Area in dit stukje. San
Fransisco Bay is de omgeving waar verschillende grote namen uit het
genre hun geboortegrond hebben liggen, en uiteraard ook een hele
reeks iets kleinere namen die daarom niet minder je aandacht
verdienen. Vio-Lence brengt op deze schijf 7 nummers die 35 minuten
aan een stuk riff na riff afwisselen met scheurende gitaarleads in
de beste Bay-traditie. Het leuke aan deze band is ook dat ze al die
riff-salvo’s weten te temperen met van die kleine onverwachte
hooks, die hun klauwen in je vel slaan en de nummers zoveel
memorabeler maken.
Onvergetelijk is ook de zanger die werkelijk als een bezetene met
overslaande stem door zijn teksten raast. Om hem te ondersteunen en
om het allemaal wat boosaardiger te maken roept de hele bende
geregeld wat mee in de refreinen. Dat is natuurlijk niet verboden,
zeker niet als er gezongen wordt over seriemoordenaars, psychische
aandoeningen of de fuctieomschrijving van de gerechtsarts.
Meestal wordt hier ook weer plankgas gegeven, want het is tenslotte
thrashmetal. De meeste nummers zijn echter langer dan vijf minuten,
en de band besefte goed genoeg dat er dan wat inventiever
gemusiceerd moet worden dan op ‘Hell Awaits’ om het interessant te
houden. De eerste adempauze krijg je wel pas tijdens track 3,
‘Phobophobia’. Die pauze is dan nog maar net lang genoeg om naar
adem te happen en de veters van je sneakers aan te trekken,
vooraleer de toerenteller weer ver naar rechts uitwijkt. Het einde
van het numeer valt op door het gitaarspel: de twee snarenplukkers
wisselen een reeks korte leads met elkaar af, om daarna nog een
keer als groep uit te barsten.
Een van die twee solerende virtosen heeft het later trouwens
helemaal gemaakt met zijn eigen band, want niemand minder dan Rob
Flynn van Machine Head speelt hier mee. In ‘Calling in the Coroner’
hoor je al een vage echo uit de toekomst. Het nummer is wat
groovier en zou iedere horde headbangers moeten omzetten in een
pogoënde en moshende horde. Dat geldt alvast voor het eerste deel
van het nummer, want uiteraard kunnen ze het niet laten
uiteindelijk toch vooral naar de nekspieren te mikken.
Op kant B horen we oa ‘Bodies on Bodies’ en ‘Kill on Command’, die
uiteraard aan een hoog ritme akkoorden en tremolo’s op je afsturen.
De band smokkelt wel meer van die kleine verassinkjes tussen de
charges, die een hoop technische gitaarakkoorden tot een beklijvend
metalnummer maken.
‘Eternal Nightmare’ is het soort plaat dat ontstond na enthousiast
maar hard repeteren, en op tape toch nog die vinnigheid bewaart. De
zeven tracks zijn elk een voorbeeld van hoe je tekstvaste thrash
metal kan maken zonder overbodig in herhaling te vallen.
U kent hen ook van: Machine Head.
Reüniekans: niet ondenkbaar, het gitaarduo vond
elkaar al eens terug op enkele Machine Head-albums, dus waarom
niet?
Vijf sterren want: strak en goed gespeeld, vette
riffs en een manische zanger.
Dit is trash want: te veel volgens het
boekje.
X. Prong -Force Fed
Spigot, 1988
Dit is de tweede langspeler van de band rond zanger en gitarist
Tommy Victor, de man die in het midden van de eighties als
geluidsman werkte in de CBGB-club. Beïnvloed door de variëteit aan
ruige bands die hij daar zag, begon hij zelf een bandje dat van al
die invloeden wat meenam en uiteindelijk mee rond de kribbe van
groove- en nu metal kwam te staan. ‘Force Fed’ is zeker en vast als
een thrashplaat te catalogeren, maar het epitheton ornans ‘pure’
laat ik toch maar weg.
Victors erg herkenbare, maar soms wat monotone staccato gitaarstijl
domineert het album. Gelukkig hadden de overige bandleden genoeg
inbreng om de dynamiek en de vaart erin te houden. De meeste
nummers zijn ook vrij kort, slechts drie van de dertien breken door
de drie-minutenbarrière. De gitaar is meestal niet ontdubbeld, dus
de bas en de drums dragen substantieel bij aan het geheel. Net
zoals de zangers: de drie leden wisselen elkaar immers vaak af of
blaffen de teksten er gezamenlijk uit, als een troepje straathonden
in het defensief gedreven in een foute uithoek van het
ghetto.
In de beeldvorming over bepaalde New Yorkse wijken waren het in de
jaren tachtig humanitaire rampgebieden. Prong doet met zijn teksten
en klanken een flinke duit in dat zakje. De nummers wasemen een
claustrofobische sfeer van verval en desoriëntatie uit, maar
bezitten tegelijkertijd de korte lont en alertheid die nodig is om
te overleven.
De eerste tracks van zijn eerder snelle, agressieve thrashmetal met
een kleine injectie punk. ‘Senseless Abuse’ is een directe aanval
op je jukbeen en nekwervels. Vanaf ‘Primitive Origins’ wordt er
meer gevariëerd met de songopbouw en mengen ook industriële ritmes
zich in de debatten. De nummers op ‘Force Fed’ nodigen vaak genoeg
uit tot moshen, maar je kan nooit de handrem helemaal loslaten, je
moet alert blijven voor elk onheil dat ineens op je nek kan komen
vallen.
De drummer, Ted Parsons, speelt steeds strak, maar het valt wel op
dat de twee anderen soms wat losser uit de pols musiceren. Die
neiging om wat af te drijven komt zeker naar boven in tragere
nummers als ‘The Taming’ of ‘Look Up at the Sun’, waarin nogal wat
feedback wordt gebruikt. In ‘Drainpipe’ of ‘Decay’ gaat het dan
toch weer vol gas, en ‘Aggravated Condition’ is dan toch een pure
thrashmetal kraker.
‘Force Fed’ is misschien niet snel of over the top genoeg
om de Slayerfans te overtuigen, maar als je houdt van intensiteit
en sfeer en een klein industriëel experimentje in je metal dan is
deze plaat zeker de moeite.
U kent hen ook van: Ministry, Danzig (Tommy
Victor), Godflesh, Jesu (Drummer Ted Parsons), Killing Joke,… Ook
bassist Paul Raven (RIP) speelde ook mee op enkele Prongalbums
(maar niet op dit).
Reüniekans: de groep bestaat alweer een paar jaar
en bracht ondertussen al twee nieuwe cd’s uit.
Vijf sterren want: innovatief, pakkend, groovy,
anders dan de rest.
Dit is trash want: het is zelfs geen
metal!