Tristero :: Living

De laatste restjes daglicht vallen door het raam naar binnen. In het schemerduister laat Tristero ons gluren naar de mens in zijn meest intieme biotoop: zijn living.

De living waarin Tristero zichzelf en haar toeschouwers plaatst komt ons bekend voor: het is hetzelfde jaren zeventig appartement als in Abigail’s Party, een eerdere voorstelling van Tristero. In tegenstelling tot het vorige toneelstuk wordt er deze keer niet gesproken. De rol van de toeschouwer is die van observator. Zonder dat er moet worden gesproken, leren we veel over de uiteenlopende personages. De ene keer door concrete aanwijzingen als een politie-uniform of een bordje waarop te lezen staat “appartement te koop”, de andere keer krijgen we gewoon beperkte informatie. Dan moeten we een beroep doen op onze eigen fantasie. Op deze manier is Living een erg prikkelende voorstelling, waarbij zowel Tristero als het publiek haar creativiteit de vrije loop kan laten.

Een basisingrediënt in de voorstellingen van Tristero, dat inmiddels al zijn vijftiende verjaardag viert, is een sterk ontwikkeld gevoel voor humor. Ook in Living wordt een breed scala van grappen bovengehaald: van clowneske slapstick tot een met Beckett gekruid absurdisme. Zo kan een lekker foute scène, waarin een zelfmoordpoging wordt ondernomen op muziek van Julio Iglesias, gemakkelijk worden gevolgd door een fragment waarin Kristien De Proost zich dromerig van de ene verstopplaats, de plant, naar de volgende begeeft. Living wisselt zonder probleem voortdurend van stemming. Zelfs wanneer de humor een stapje opzij zet voor een aangrijpende scène waarin een huilende vrouw wordt begeleid door de liedtekst “my body is a cage”, blijkt dat Tristero moeiteloos verschillende gevoelssituaties kan combineren.

In de woordenloze stilte van de voorstelling is een grote rol weggelegd voor geluid. Daarvoor deed Tristero een beroep op de geluidskunstenaar Peter Connelly. Die zorgde voor een schitterend spel van binnen- en buitengeluiden, waarbij de toeschouwer meermaals in de war wordt gebracht. Zo horen we bij het openen van een raam wel eens een sirene loeien in de verte. Maar dat lawaai zou evengoed uit de Brusselse straten kunnen opstijgen. Het raam op de scène leidt eveneens naar de buitenkant van het theatergebouw. Op een bepaald moment horen we buiten een jazzband spelen, maar wanneer het raam dichtgaat blijft het orkest gewoon doorspelen. Komt de muziek dan toch van binnen? Neen, want ook vrachtwagens en andere straatgeluiden worden door de soundtrack gemixt. Connelly verwart de toeschouwer dus constant.

Tristero is in zijn opzet geslaagd: het decor van Abigail’s Party werd vanuit elke invalshoek onderzocht om zo alle theatrale mogelijkheden te bekijken en ze samen te brengen tot het nauwsluitende Living. De voorstelling kreeg te kampen met een klein schoonheidsfoutje: de overgangen tussen de verschillende scènes verlopen nogal moeizaam. Af en toe wordt een extra gordijn voor het publiek geschoven zodat de acteurs zich klaar kunnen maken voor het volgende fragment. Er wordt muziek gespeeld, maar meestal net iets te lang. Er zijn echter ook snellere scènewissels, maar ook die lopen soms mank. Vaak gebeurt het dat een personage zich nog in de woonkamer bevindt terwijl een ander er al bij komt. Dat creëert spanning, maar meestal wordt die niet lang vastgehouden. Wanneer je als toeschouwer het doorschuifsysteem doorhebt, gaat een stuk van de mogelijk opgeroepen spanning verloren omdat je op voorhand al weet dat er niets tussen de personages zal gebeuren. Gelukkig volgt er na zo een overgang snel weer een volgende meeslepende scène.

Het is onvoorstelbaar moeilijk om in theater steeds origineel te blijven en telkens weer te verrassen. Tristero bestaat al vijftien jaar, maar slaagt daar nog steeds in. Bepaalde vaste ingrediënten smaken enkel naar meer, en tegelijkertijd experimenteert hij met nieuwe elementen. Wij brengen alvast een toost uit op een Tristero dat ons de komende vijftien jaar gerust mag blijven verrassen.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Schrijf uw reactie
Vul hier uw naam in