Rickard Jäverling, een sympathiek ogende Zweed uit de stad met de swingende naam Uppsala, maakt intieme, melancholische, maar gastvrije muziek. Het Douwe Egberts-gevoel is dan ook nooit ver weg op dit prima debuut.
Alvorens zich in Uppsala te vestigen besloot de Zweed een stukje van de wereld te zien. Zoals de tientallen vogels die op de hoes voorbij trekken, fladderen ook Jäverlings folkliedjes van continent naar continent, wat zorgt voor een mix van Amerikaanse en Europese invloeden. Als multi-instrumentalist weet Jäverling bovendien raad met onder andere mondharmonica, banjo, gitaar, accordeon, orgel en handpercussie.
Het enige moment waarop we ook de stem van Jäverling horen, is bij het aftellen voor "Ice Princess", het nummer dat deze plaat in gang schopt. Dat is trouwens geen denderende woordkeuze: de aanvang van deze plaat is beter te vergelijken met ontwaken op een dag die tot luiheid is voorbestemd, en je nog eens omdraaien terwijl de middagzon al door het rolluik priemt.
Bij "The Three Sisters" zijn we in de film Le Fabuleux Destin d’Amélie Poulin beland. Accordeonmelodietjes zetten een dialoog op van boeiende vragen en antwoorden, terwijl het nummer voorthuppelt als een verhaaltje dat al honderd keer werd verteld, maar toch wordt uitgeluisterd, gewoon omdat het leuk is. Een beetje zoals een zoveelste heruitzending van een aflevering van The Simpsons.
Van dat priemende zonnetje in het openingsnummer is niet veel meer te merken wanneer "Two Times Five Lullaby" met akkoorden van regendruppels onze oren bevochtigt. Een symbolische twee minuten tweeëntwintig seconden zijn genoeg om ons neerslachtiger te maken dan de achtergrondgeluiden. Maar na regen komt "Heavenly Birds, Pt. 1", een gelukszoeker die, na een aarzelende inzet, gaandeweg vertrouwen wint, zonder echt te demarreren.
Jäverling zet niet aan tot een ad fundum, maar doet nippen. Beperkt voorzien van akoestische gitaar, licht slagwerk en enkele andere accenten (horen we daar een vogeltje fluiten?) weet hij perfect een zonsopgang in geluidsgolven te vertalen. Een kunstje dat hij later op "Heavenly Birds, Pt. 2" nog eens overdoet, ditmaal enkel met fretgeschuifel en banjogetokkel. "Track" tekent meer sfeerarchitectuur op maar dan met een licht dub-sausje, en "The Connor Pass" is een banjocover van het eerder besproken "The Three Sisters".
"Wind Play" breekt het traagterecord op dit plaatje, met een new-age-aanpak die het gros van de meditatiegoeroe’s zonder problemen zal bekoren. Geef ons dan maar "Palermo", waarvan de ziel wordt blootgelegd door een zeer gewaardeerde mondharmonica. "Brandon Bay – Out To Sea!" is dan weer een sloepje dat weinig water schept maar wel gezapig heen en weer walst, net als het orgeldeuntje "Martina’s Waltz".
Veel mooie woorden verdient deze Zweed die er op zijn plaat geen gebruikt. Hoewel sommige liedjes uitdrukkelijk vragen om een ingetogen, breekbare stem — wie een troostende schouder aangereikt krijgt, wordt ook graag wat ingefluisterd — is Two Times Five Lullaby een ontroerend mooie plaat geworden.