Zijn de wonderen de wereld uit? Niet als Geert Buelens de Boon Literatuurprijs kan wegkapen wanneer die zo goed als zeker toegekend zou worden aan Tom Lanoyes De draaischijf, een weergaloze roman over oorlog en collaboratie. Kwatongen beweren dat de jury zich vooral maatschappelijk wilde uitspreken voor een thema waar niemand vandaag omheen kan: klimaatverandering. Allicht schuilt daar een kern van waarheid in, want hoewel Wat we toen al wisten een prima gedocumenteerd portret is van de klimaatstrijd doorheen de zeventiger jaren, zal het boek geen levens veranderen.
Vandaag is milieu een evident onderwerp tijdens politieke debatten. Ooit was dat uiteraard anders. Wie het ideologisch discours van de voorbije decennia bestudeert, heeft de neiging ervan uit te gaan dat klimaat pas in de laatste tien jaar een thema geworden is waar alle partijen zich willens nillens over uitspreken. Alleen al daarom is het intrigerend om door Geert Buelens het geheugen even te laten opfrissen. Zelf geboren anno 1971 en in de zeventiger jaren van de vorige eeuw dus een kind dat zich nauwelijks bewust was van de grote breuklijnen die zijn tijdgewricht doorzeefden, moet het voor hem een fascinerende reis geweest zijn in de tijd. Berucht is alleszins het eerste rapport van de zogeheten Club van Rome, een bont gezelschap van intellectuelen en industriëlen die begin de jaren ’70 voor het eerst op mondiale schaal de alarmbel luidden omtrent het klimaat. Er moest en zou iets veranderen of er stonden de mensheid grote rampen te wachten. Veel was destijds nog onzeker: rudimentaire computermodellen konden onmogelijk inschatten hoe, hoe snel en waar de opwarming van de aarde zich zou voordoen. Toch zette het rapport een heuse beweging in gang, een ecologische golf die de massa tegenwoordig nog steeds overspoelt.
Interessant is dan de vraag waarom er in een halve eeuw nog nauwelijks iets veranderd lijkt. Als een onderwerp maar liefst vijftig jaar op de agenda staat, hoe kan het dan dat niemand erin geslaagd is een afdoende oplossing te ontwikkelen voor het gestelde probleem? Het antwoord is natuurlijk evident: vergroenen is onlosmakelijk verbonden met economische en meer bepaald neoliberale dogma’s. Verduurzamen leek, toch zeker in de jaren ’80, vloeken in de kerk, want groei was het mode- en codewoord richting vooruitgang. Inmiddels is gebleken hoe catastrofaal de gevolgen zijn van de tijd die verloren is gegaan, maar meer dan in een zoveelste boek over rampspoed, legt Buelens zich in de laatste beknopte hoofdstukken toe op het waarom van de trage respons op alle binnenstromende kennis en op de kwestie hoe we het tij nu eindelijk kunnen doen keren. Hij benadrukt doorheen het boek meermaals dat milieu als thematiek niet op zichzelf in ogenschouw kan genomen worden, want mondiale ongelijkheid, sociale onrechtvaardigheid, wetenschappelijk-technische innovatie en de principiële visie op vooruitgang (groeien of krimpen?) komen onvermijdelijk ter sprake wanneer knopen over het klimaat moeten doorgehakt worden. Wat we toen al wisten is dan ook geen pessimistische weergave van treurige feiten, maar een pientere analyse van decennialange politieke stilstand, met een voorzichtige aanzet tot reële transformatie.
Anders dan het gemiddelde klimaatboek, is Buelens’ kijk op de geschiedenis niet zuiver wetenschappelijk gekleurd. Als dichter en hoogleraar Moderne Nederlandse Letterkunde kijkt de schrijver naar de klimaatstrijd en het ontstaan van het ecologisme door een culturele bril, dat wil zeggen aan de hand van voorbeelden uit de poëzie, de literatuur, de cinema, de muziek en de beeldende kunst. Hij toont wat er in de jaren ’70 leefde op basis van de artisticiteit die toen in zwang was en daaraan koppelt hij zowel persoonlijke anekdotiek als nieuwsfeiten en mijlpalen in het klimaatdebat. Kunst, wetenschap en journalistiek lopen kortom vakkundig door elkaar heen, in een bijzonder goed gedocumenteerd en aanstekelijk geschreven boek dat leest als een trein en ongetwijfeld niet preekt voor eigen kerk. Zeker is immers dat ook mensen die minder affiniteit hebben met dit thema er veel aan zullen hebben. Toch is Wat we toen al wisten geen ware revelatie, en wel omdat het accent – ook in de finale – voornamelijk bij de verleden tijd blijft liggen. De lessen die uit de historische stilstand te trekken zijn, hadden urgenter te boek kunnen gesteld worden. In zekere zin is deze ‘vergeten groene geschiedenis’, ondanks het indrukwekkende feitenmateriaal dat Buelens integreert, voor de gemiddelde lezer te vrijblijvend.