Wie Marc Ribot’s Ceramic Dog al eens live aan het werk zag, weet wat voor een opwindende mengeling van muzikale invloeden het trio kan serveren. Het is dan ook des te jammerder dat hun nieuwe worp, Hope, zo’n halfbakken bedoening is geworden.
Natuurlijk is Ceramic Dog een groep die het vooral van het podium moet hebben. Het is live dat de bonte mengelmoes van muziekstijlen die ze tot een geheel eigen brouwsel samenvoegen voor vonken zorgt. Een magie die ze in de studio nooit helemaal hebben weten te vangen. Nochtans ging de kwaliteit van hun albums in stijgende lijn. Liet debuut Party Intellectuals (2008) maar bij momenten horen tot wat de band in staat is, dan was er in opvolgers Your Turn (2013) en YRU Still Here? (2018) een duidelijk stijgende kwaliteitslijn waar te nemen. Een evolutie die met Hope niet verder gezet wordt.
De opnames van deze plaat vonden plaats in de laatste week van mei 2020, nadat de corona-pandemie de maanden voordien lelijk huis gehouden had in New York, het epicentrum van de Amerikaanse eerste golf. Gitarist Marc Ribot – die de weken voordien z’n huis enkel had verlaten om naar de winkel te gaan – trok samen met bassist/multi-instrumentalist Shahzad Ismaily en drummer Ches Smith de studio in. Volledig coronaproof weliswaar (Ismaily is een risico-patiënt), waarbij ze allen via een aparte ingang de studio binnengingen om in volledig geïsoleerde lokalen te zitten. Ze konden elkaar niet zien en alle communicatie diende via de microfoon en hoofdtelefoon te gebeuren. Vorig jaar verscheen al de in beperkte oplage uitgebrachte EP What I Did On My Long Vacation met het restmateriaal van die sessies. Al moet er meteen aan toegevoegd worden dat ook Hope veel te zelden het niveau van overschotjes overstijgt.
Het ligt misschien aan die nogal klinische manier waarop de opnames plaatsvonden, maar Hope lijdt aan een ernstige vorm van bloedarmoede. Waar Ribot en co. live meesterlijk van de ene stijl naar de andere switchen, lijkt de mayonaise hier nergens te pakken. Op “Nickelodeon” serveert het trio belegen reggae, terwijl een eentonig nummer als “B-Flat Ontology” vooral duidelijk maakt dat Ribot een heel erg middelmatige zanger is. In “The Activist” vuurt Ribot tegen sneltempo een half maatschappijkritische, half absurde (“I don’t accept my shoes”) tekst af. Dat werkt wel eens voor een keer op een optreden, maar op plaat gaat het erg snel vervelen. Een lang uitgesponnen “Maple Leaf Rage” schippert stuurloos tussen rust en woede.
Gelukkig zijn er toch enkele songs waarin Ceramic Dog het zaakje nog een beetje weten recht te trekken. Zo heeft een groovy “Bertha The Cool” niet enkel een goeie titel, maar zorgt het ook voor een heerlijk relaxte vibe. Op “They Met In The Middle” komt saxofonist Darius Jones te hulp gesneld. Met zijn scheurende sax zorgt hij voor de peper die op de rest van Hope te vaak ontbreekt. Mag er ook wezen: het in twee stukken uiteenvallende “The Long Goodbye”. Het eerste stuk roept herinneringen op aan Ribots soloalbum Silent Movies – een groot compliment – waarna de band halverwege langzaam loos gaat – een zeldzame keer dat ze de magie van het podium in de studio weten te vatten.
Alles bij elkaar genomen, is Hope vooral een plaat van de teleurstelling geworden, al zou het ons ook niet verbazen als de heren sommige nummers live nog kunnen redden redden. Want zo’n groep is Ceramic Dog dan wel weer.