Het is ondertussen al een paar jaar dat Steve Gunn zijn carrière in de experimentele muziek naar de achtergrond geschoven heeft om zich om te vormen tot een songschrijver die met een half been in de jaren ‘70 staat. Met zijn nieuwe album The Unseen In Between gaat hij gewoon op dat elan verder.
Of zo’n hele dag interviews geven niet te vermoeiend is vragen we hem na het interview, voor Gunn zich klaarmaakt om nog een hap te eten en naar de volgende Europese bestemming op zijn promotour te trekken. Dat viel heel erg goed mee, want het was eigenlijk pas nu dat hij over zijn nieuwe plaat begon te spreken, antwoordde hij, en hij leerde door de vragen die hij voorgeschoteld kreeg zelf nog wat bij over zijn nieuwe album. Maar voor wij hem vragen stelden over zijn nieuwe plaat, hadden we eerst een vraag over het laatste optreden dat we van hem zagen. Dat was een triple bill met Nathan Bowles en 75 Dollar Bill in Het Bos in Antwerpen, op de avond na de Amerikaanse verkiezingen in 2016. Hoe voelde het om op zo’n dag te moeten optreden?
Gunn: Het was zo intens. We waren allemaal geshockeerd, als een catharsis voelde het bijna aan. Het was wel goed dat we konden spelen, maar best zwaar. Het was zo’n rare dag dat het moeilijk is om me die nog te herinneren.
enola: Maar laten we het toch vooral over de muziek hebben. Je nieuwe album heet The Unseen In Between. Wat betekent die titel?
Gunn: Het album is nogal introspectief. Ik hou wel van de dingen waarover de mensen niet spreken, die je niet ziet en over gewone mensen die niet opvallen. Dat zijn de verhalen waar ik op dit album wou op focussen. “Vagabond” bijvoorbeeld gaat over mensen waar normaliter geen aandacht aan besteed wordt. Ze leven op een ander niveau van de samenleving.
enola: De perstekst meldt dat dit je vierde album is. Je hebt er natuurlijk al veel meer gemaakt. Betekent dat we dit als een afzonderlijke carrière moeten beschouwen? Het songgerichte versus het experimentele?
Gunn: Ja. Het experimentele doe ik nog wel maar eerder tussendoor. Wanneer ik wat vrije tijd heb tussen tours door dan exploreer ik de gitaar nog altijd graag en improviseer ik. Soms komen die elementen naar boven in mijn andere muziek. Maar het songschrijven is mijn hoofdbezigheid nu. Vier jaar geleden kwam mijn album Way Out Weather uit en dat was mijn eerste studioalbum. Sindsdien focus ik me eigenlijk vooral daar op.
enola: Het meest persoonlijke album op de nieuwe plaat is ongetwijfeld “Stonehurst Cowboy” over je vader die twee jaar geleden overleed. Steunde hij je in je muziekcarrière?
Gunn: Ja, hij steunde me heel erg en was erg trots op me. Hij heeft nooit de mogelijkheid gehad om zoveel te reizen als ik en was heel erg geïnteresseerd in mijn leven als muzikant. Muziek interesseerde hem altijd al maar hij was zelf geen muzikant. Het interesseerde hem waar ik over zong en hij kwam naar mijn concerten en ontmoette mijn vrienden en mijn band enzo. Dat was wel erg speciaal voor mij.
Dat nummer is eigenlijk een wandeling door zijn leven, door de straten waar hij woonde. Hij groeide op in Stonehurst (een wijk in Philadelphia, nvdr). Hij had een bijnaam, al heb ik geen idee hoe hij daar aan gekomen is. Iedereen noemde hem cowboy. Hij zei altijd dat hij een straatvechter was en snelle vuisten had. Het was een beetje een running joke. Dat is waar de naam van het nummer vandaan komt.
enola: Het nummer “‘Lightning Field” gaat over de kunstinstallatie The Lightning Field van Walter De Maria in New Mexico waar 400 palen in een veld staan. Hoe inspireerde dat jou?
Gunn: Ik was vooral geïnteresseerd in de bedoeling die er achter zat. De installatie zelf creëert een andere ervaring, het is bijna een sociaal experiment. Je gaat naar die erg afgelegen locatie waar je met een gids heen moet en verblijft in een huis met andere mensen die je niet kent. Er is daar zelden bliksem. Je wordt dus erg geconfronteerd met dat zeer conceptuele werk, alsof er bijna geen betekenis achter zit. Je moet het voor jezelf interpreteren. Als je in dat kleine huis zit, vraag je je af of het een practical joke van de artiest is (lacht). Ik heb gehoord van anderen die daar geweest zijn dat ze ervan hielden en er een geweldige tijd gehad hebben. Ze hadden er wel geen bliksem gezien, maar ze hadden mensen uit andere landen ontmoet en een fijne avond beleefd. Ik was erg geïnteresseerd in dat hele idee hoe de artiest met die hele ervaring wou spelen waarbij het kunstwerk onze reacties creëert. Dat idee correleert voor mij met alledaagse situaties waar je bijvoorbeeld naar een bepaalde bestemming wil, maar je stopt ergens en daar ontmoet je misschien iemand die je leven verandert, of je ontdekt iets ofzo. Het gaat allemaal over ontdekkingen en openstaan voor het onbekende maar toch bewust zijn van je omgeving.
enola: Nog een nieuw nummer is “Morning Is Mended”. De perstekst spreekt van Jackson C. Frank maar ik hoorde er eerder Nick Drake in.
Gunn: Ja, die twee artiesten zijn heel erg belangrijk voor mij. Maar ik hou wel van dat nummer, want het is het laatste nummer dat ik schreef voor het album. Het kwam erg makkelijk en snel, bijna als een stream of consciousness. Het was op de ochtend nadat mijn vader overleed. Ik was bijna de hele nacht opgebleven en ‘s ochtends maakte ik een wandeling over een parkeerterrein en dat nummer kwam in me op. Ik had eindelijk vrede met alles na de hele strijd met mijn vaders ziekte. Al die verschillende ervaringen waar ik doorheen ging en dan was er plots een gevoel van extreme vrede. Dat nummer gaat over het moment dat alles opnieuw goed aanvoelde. De pijn en het lijden waren weg en ik voelde eindelijk wat vrede.
enola: Je woont in New York City. Dat is toch nogal een contrast met de muziek die je maakt?
Gunn: Ja, die vraag krijg ik regelmatig. “Woon je ergens op het platteland?”, vragen ze me dan. “Nee, ik woon eigenlijk in de grootste stad van het land”. Het is misschien mijn eigen manier om te ontsnappen. Maar ik reis ook behoorlijk wat en er is mijn gevoeligheid als muzikant en als persoon die in mijn muziek doorsijpelt.
enola: Op “New Familiar”’ hoor ik wat Oosterse invloeden. Ik las dat je erg geïnteresseerd bent in Indische muziek.
Gunn: Ik luister veel naar Indische gospelmuziek en muziek van rond de wereld. Daar heb ik altijd een oor voor gehad. Ik hou erg van de sitar. Zo is er bijvoorbeeld sitarspeler Nikhil Banerjee, een tijdgenoot van Ravi Shankar. Hij had een wat andere, meer extatische stijl waarbij hij de tonen meer uitrekte. Maar er is ook de sarod, een instrument dat erg nauw aanleunt bij een gitaar. Het lijkt een beetje op een oud, maar wordt bespeeld als een gitaar. Een van de meesters is Ali Akhbar Khan. Die had een school in Los Angeles waar hij muzikanten opleidde. Zijn meer populaire albums zijn redelijk toegankelijk.
enola: Op dit album werk je met muzikanten waarmee je al langer samenwerkt, maar ook Tony Garnier, bassist uit Bob Dylans touring band, speelt mee. Hoe kwam je bij hem terecht?
Gunn: Dat was eigenlijk puur geluk. De week voor ik aan mijn album begon, was hij in de studio aan het werken met gitarist Marc Ribot (voor diens Songs Of Resistance album, nvdr). Tony was erg te spreken over die studio. De engineer/eigenaar van de studio werkte mee aan mijn vorige plaat en we zijn beiden Dylanfans. Hij belde me om te zeggen dat Tony Garnier in de studio was en ik moest langskomen om goeiedag te zeggen. Dus ik ben snel tot daar gefietst. De studio heeft allemaal oude microfoons en hij was erg geïnteresseerd om met die microfoons zijn bas op te nemen. Daarna vroeg hij me of ik demo’s had waar hij eens naar mocht luisteren. Die bevielen hem heel erg en hij zei me iets te laten weten als ik een bassist nodig had. Hij was niet op toer dus had hij de tijd om mee te spelen. Het was geweldig. Bij het opnemen zei hij ook dat we gewoon moesten spelen en dat hij wel zou volgen. Dat maakte me wel relaxter en het voelde echt makkelijk aan.
enola: Vorig jaar producete je een album van de Britse folklegende Michael Chapman. Hoe was het om met hem samen te werken?
Gunn: Geweldig. De voorbije jaren hebben we samen heel wat optredens gedaan. Hij wou een album maken met een band. Ik kende wel wat muzikanten die heel graag met hem wilden spelen en we konden opnemen in de studio van mijn vriend. Ik denk dat het resultaat heel erg goed uitgedraaid is. Hij heeft trouwens een nieuw album gemaakt dat ik ook geproducet heb, dat gaat uitkomen in februari (True North, nvdr). Het is deze keer een akoestisch album dat we een maand of zes geleden in Wales hebben opgenomen.
enola: Een paar jaar geleden ben je overgestapt van het kleine Paradise of Bachelors naar het grotere Matador-label. Wat is het verschil tussen beide?
Gunn: Het was een grote stap voor mij. Het is helemaal anders dan werken met een kleiner label waar je zelf meer kan kiezen wat je doet en je je niet zoveel moet bezighouden met social media. Bij een groter label moet je met veel meer dingen rekening houden. Er is meer geld bij betrokken, ze willen bijvoorbeeld ook dat je video’s maakt. Ik moet wel harder werken, maar het is het waard. Ik zou dit album niet kunnen gemaakt hebben zonder Matador. Ze geven ook eerlijke input over de muziek. Dat was soms wel moeilijk te aanvaarden, maar ze hadden het meestal wel bij het rechte eind. Daar respecteer ik ze voor. Ik kijk uit naar wanneer dit nieuwe album gaat uitkomen, en zij ook.
enola: Onlangs las ik een paar artikels over het einde van de langspeler als artistieke uitdrukkingsvorm. Wat is jouw mening daarover?
Gunn: Ik hoop dat het niet verdwijnt. Ik hou van het LP-formaat. Zo zie ik mijn platen ook. Als een geheel, bijna als een boek met een begin, midden en einde. Natuurlijk verandert Spotify bepaalde dingen. Je kan een EP opnemen en die zo meteen uitbrengen, daar is niets mis mee.
Dingen veranderen. Maar tegelijk zijn er nog altijd zoveel mensen die het album op zich appreciëren. Soms vragen ze me waarom mijn muziek zo seventies klinkt, zo oud. Waarom geef je geen moderne draai aan je muziek, vragen ze dan. Mijn antwoord is dan steevast dat ik verkies om mijn albums the old way te maken. Live, in de studio, met echte instrumenten en het simpel houden. Als ze dat vreemd retrogedoe noemen, dan ben ik daar niet mee akkoord. Muziek is muziek. Maar bij een fysieke 12” heb je echt het gevoel een album vast te houden, een verzameling van ideeën en verhalen.
Ik luister veel naar vinyl, maar ook wel naar Spotify hoor. Dat laatste dan vooral om dingen te verkennen, zoals oude jazzmuziek bijvoorbeeld. Of als ik een fase heb dat ik bijvoorbeeld naar alles van de Beach Boys wil luisteren. Ik heb geen cd-speler meer, maar op de een of andere manier koop ik toch nog steeds wel cd’s. Maar dan gebruik ik ze wel bij het rijden. Ik vind het leuk dat je tegenwoordig makkelijk goedkope cd’s kunt kopen in platenwinkels.
enola: Slotvraag, naar welke muzikanten luister je zelf tegenwoordig?
Gunn: (denkt even na) Er zijn heel wat muzikanten van Nieuw Zeeland die de moeite zijn. Tiny Ruins vind ik erg goed, en Aldous Harding ook, die is nu wat populairder geworden. Of Arthur Ahbez met zijn falsetto en knap gitaarwerk. En Julie Byrne is ook erg goed, die is wel Amerikaans en niet Nieuw-Zeelands.
Steve Gunn staat op 3 april in De Kreun (Kortrijk) en op 4 april op het BRDCST festival in de AB.