Een mens kan soms meegesleept worden door de vreemdste dingen. Wie had immers ooit kunnen denken dat de termen “eighties”, “gladjes” en “saxofoon” de basis zouden vormen voor een goed concert?
En toch zijn dat de drie woorden die wij het vaakst opschreven bij Destroyer. We zijn nog altijd niet helemaal mee met ’s mans laatste plaat Kaputt (het ligt blijkbaar aan ons), waarop de arrangementen bijwijlen zo smooth zijn dat de dreiging van liftmuziek vervaarlijk dichtbij is. Live is dit echter een ander verhaal: de band die Destroyer mee heeft om die arrangementen naar het podium te vertalen, staat zó sterk te spelen dat gladheid plots geen bezwaar meer is.
Frontman Dan Bejar gaat dan ook geregeld op de grond zitten om wat bier te drinken en zijn groepsleden alle ruimte te geven. De sterkste pijlers in die zevenkoppige band zijn trompettist J.P. Carter, saxofonist Joseph Shabason en gitarist Nicolas Bragg, de eerste twee om hun warme klanken die ieder nummer vooruit stuwen, de laatste als stille kracht op de achtergrond die de songs telkens weer de perfecte inkleuring geeft. Het rijke geluid van verhalende songs als “Blue Eyes” en “Chinatown” doet daardoor wel eens denken aan Lambchop, gesteld dat die niet van country maar van Steely Dan hielden.
“Oh nee, een dwarsfluit!”, noteren we bij “Suicide Demo For Kara Walker”. En hoewel dat instrument zich ergens bovenaan onze hate list bevindt, rommelt er hier onderhuids vanalles om de smoothness te counteren. Zo gaat het in deze set wel vaker; de nummers van Destroyer zijn immers telkens volgens een gelijkaardig stramien opgebouwd. Een beheerst en netjes begin, met Bejars ietwat vreemde stem die zozeer door zijn bandleden ondersteund wordt dat ze plots niet meer zo gek lijkt, en vervolgens de opbouw naar een grandioze uitbarsting. Dat maakt dit optreden er wel eentje voor de volhouders: het lijkt allemaal nogal op elkaar, dus wie vanaf het begin van de set al niet overtuigd was, zal dat waarschijnlijk ook niet meer worden.
Het grootste bezwaar dat tegen Destroyer valt te maken, is dat zijn liveperformance zo af is dat de spanning wat ontbreekt. Tegelijk is het op een festival een verademing om een band te zien spelen die weet waar hij mee bezig is, met bandleden die elkaar perfect aanvoelen, en niet zomaar wat staan aan te modderen met gitaren die tientallen keren opnieuw gestemd moeten worden of instrumenten die luider of net zachter dienen te klinken in hun monitor. Bejar en de zijnen wéten hoe het moet, waardoor hun ingestudeerde stukken toch nog als een haast jazzy jam kunnen aanvoelen. Bijzonder indrukwekkend.