Batard Festival 2011

In de geborgenheid van de Beursschouwburg, bevrijd van de haastigheid in de Brusselse binnenstad maar met nog steeds een warm gevoel voor ordelijke chaos, vond van 19 tot 22 oktober de achtste editie van het Bâtard festival plaats. De Beurs leek een drietal dagen te gelden als refuge voor jong en experimenteel talent; een schuilplaats die ons behoedt voor de regelmaat.

Het streven van Bâtard is een schoon streven: de creatie van een ontmoetingsplek voor jonge podium- en performancekunstenaars en een presentatieplek voor hun werk. Om dergelijke creatieve dynamiek binnen de wallen van de burcht die een festival vaak is te brengen, moet een goede programmatie op poten worden gesteld. Met de schare interessante jonge artiesten die deze editie op de planken stond, waaronder de twee laureaten van de Jong Theater prijs op Theater aan Zee 2011 (Nick Steur en Aude Lachaise), leek Bâtard aan deze voorwaarden te zullen voldoen. Met nieuwsgierige hartjes stapten we gezwind mee met één van de parcours op de laatste avond van het festival.

Dries Douibi mocht met zijn performance Repetitie de avond voor geopend houden. Hij zou de avond later ook gaan afsluiten met And why I should have redone it once more, op die manier een circulair karakter aan de samenstelling van de avond gevend. Douibi, student multimediale vormgeving aan KASK Gent alsook filosofie aan de VUB, wist met zijn opener te intrigeren. Met een strak gelaat en licht glazige ogen vat Douibi post achter zijn decor: een sobere tafel met een taperecorder, een cassettespeler en een doosje lucifers. Zijn stem weerklinkt door het kleine luidsprekertje van de recorder. De gebrekkige Franse zinnen gaan vergezeld van lange pauzes. De ruis van de taperecorder begeleidt de toeschouwers in de stilte. Waar deze performance heengaat, is niet geheel duidelijk. Douibi creëert een eigen, soms apocalyptisch, dan weer droog zelfbeschouwend universum waarin taal een centrale rol krijgt toebedeeld. Het tekortkomen van die taal wordt benadrukt wanneer de verouderde media die op scène staan — de cassettespeler en de taperecorder — feedback binnen het meertalig woordtapijt plaatsen. Douibi verkent de verschillende betekenislagen van zijn woorden en vermengt verschillende talen, waardoor een indruk van dialoog wordt geschapen. Toch zijn we naar één stem aan het luisteren, hoewel die stem zichzelf constant tegenspreekt en wijst op lacunes in de voorstelling.
Het wordt pas echt interessant wanneer Douibi in het tweede luik van zijn performance begint te spelen met de verwachtingspatronen van zijn toeschouwers. Twijfel of een herhaling van de eerder op de avond tentoongespreide patronen echt nuttig of verrijkend zullen gaan werken, sluipt de gedachtes van de toeschouwers binnen. Douibi gaat op doordachte manier tewerk en betrekt die twijfel in zijn voorstelling: hij wijst ons o.a. op zijn eigen gebrekkige speelstijl. Zo tilt hij zijn performance van zonet naar een hoger niveau. Met behulp van een ingenieuze constellatie van cassettespelers bevraagt hij het narratief van zijn eigen voorstelling en de mate van fictie en/of realiteit. Zijn we aan het kijken naar iets dat op voorhand is vastgelegd? Nochtans lijkt alles spontaan tot stand te komen. Tot de cassettespelers onderling beginnen te discussiëren. De autoreferentie bereikt een hoogtepunt wanneer Douibi zichzelf buiten spel zet en door de constellatie van cassettespelers naar een plaats buiten het speelvlak wordt verwezen.

Waar je bij Douibi misschien de vraag naar het engagement in zijn voorstelling kan stellen — inhoudelijk zet de performance namelijk enkel in op een reflectie over het medium theater — staat de mate van engagement in de tweede voorstelling van de avond niet ter discussie. Het Huis van Afgevaardigden gaat met STEL JE VOOR IK ZOEK EEN STAAT op zoek naar een utopie. Wat er mank loopt in onze huidige samenleving, een samenleving die bol staat van de nieuwe media en de ongebreidelde ‘communicatiemogelijkheden’ daarvan, schetsen ze met een tastbaar verhaal: enkele weken in houten huisjes te midden van het Centraal Station in Amsterdam gaan wonen. En wachten, vaak erg lang wachten, tot ze worden aangesproken. De mensen die de moeite doen om met hen een praatje te komen slaan, stellen ze vervolgens de vraag wat zij in een samenleving zoeken en hoe hun utopie er zou uitzien. De voorstelling, neigend naar documentairetheater, zit knap in elkaar en verliest nergens zijn ritme: alle mechanismen werken perfect; traan en lach worden evenwichtig afgewisseld. Misschien nog belangrijker is dat Het Huis van Afgevaardigden wegblijft van de voorspelbaarheid. De toeschouwer krijgt voortdurend nieuwe impulsen aangereikt. De speelstijl van de drie jonge acteurs (Maarten Ketels, Freek Vielen en Rebekka de Wit) oogt oprecht. Voornamelijk de Wit weet met haar verteltalent en eerlijke verschijning op scène, toch wel belangrijk wil men van engagement getuigen, te bekoren.
Toch schort er iets aan de mooie droom die ze hun toeschouwers willen meegeven. Laat er geen twijfel over bestaan: wat ze willen uitdrukken — de noodzaak aan een meer verdraagzame samenleving; een samenleving die vloeit en niet hort en stoot — komt over. Maar je wordt als toeschouwer niet uitgedaagd om jezelf te gaan bevragen binnen de context van de huidige samenleving. Je krijgt immers constant het gevoel toegeworpen dat wij aan de goede zijde van het spectrum staan. Wij zouden toch nooit iemand voorbijlopen zonder een praatje te slaan? Wij zijn toch ontzettend vriendelijk? Dat wordt bevestigd als we worden ingelijfd in hun geheime genootschap van welwillende en ruimdenkende mensen. Je kan je echter de vraag stellen of die belonende mechaniek werkt, gezien de urgentie die de boodschap van de afgevaardigden in zich draagt. Het is feelgood theater, maar dan wel van uitmuntende makelij.

De derde performance van de avond was Terra van Nick Steur. Gezien zijn inspirerende voorstelling Freeze! — het succesnummer bij uitstek op de meest recente editie van Theater aan Zee en ook op deze editie van het Bâtard festival te bezichtigen — waren de verwachtingen over wat Steur in zijn overig werk allemaal vermag, vrij hoog. Terra bleek een nogal eenvoudige maar effectieve performance waarin Steur op twee niveaus, zowel inhoudelijk als vormelijk, op verkenning gaat. Met een pak dat wel lijkt vervaardigd uit net gestolde lavasteen ligt Steur op de grond. Zijn houding laat een zware val vermoeden. Tergend traag schraapt hij zich recht en kruipt langs de toeschouwers de traphal naar boven. Zijn slome bewegingspatroon lijkt een referentie aan de langzame evolutie van onze aardbol in zich te dragen. Steur speelt met de proximiteit tussen performer en toeschouwer en moet, weinig verrassend, merken dat de toeschouwers uit de weg gaan voor het vormeloze en gehavende schepsel dat zijn gewicht naar boven torst. Na één mislukte poging vindt het creatuur troost bij een van de aanwezige toeschouwers. Hij legt zijn hoofd op diens schouders, waarop de armen volgen en een wat onwennige knuffel ontstaat. Vervolgens keert Steur terug naar de oorspronkelijke plek waar hij zijn performance startte om, na een bruuske tuimeling over de trappen, zijn positie van het begin terug aan te nemen. De zondeval lijkt zich voor de ogen van de toeschouwers te hebben voltrokken; een spiegeling met de huidige ecologische toestand van onze aardbol is niet veraf. Niemand reageert. Na het applaus lopen de toeschouwers langs het lichaam van Steur heen om naar het laatste luik van Douibi zijn performance te gaan kijken.

Dat Terra niet ten volle de verwachtingen wist in te lossen, hoeft op zich geen probleem te heten, gezien de performance een herneming was van eerder werk van Steur, die nu aan Het Huis van Bourgondië is verbonden om nieuw materiaal te maken. De eigengereide taal die hij op scène heeft weten te ontwikkelen blijft fascineren en genereert een verlangen naar nieuw en verrassend werk, wat tevens van Dries Douibi kan worden gezegd. Beide artiesten zijn zich volop aan het ontplooien en doen hierbij een gooi naar een eigen vocabularium dat de grenzen van theater en performance probeert uit te dagen. De innovatie en frisheid waarvan hun werk getuigt, alsook dat van andere jonge makers, kan gelden als een oproep tot een gedegen uitbouw van creatieve platformen waar dergelijke artiesten een dak boven het hoofd krijgen en bovenal voldoende tijd worden gegeven om zichzelf en hun werk te ontwikkelen. Daar ligt dan ook de waarde van het Bâtard festival. Hoewel Bâtard zich nog iets meer als een creatieplatform zou kunnen profileren — door bijvoorbeeld meer nieuw werk binnen het kader van het festival zelf te laten ontstaan — zet de editie van 2011 alvast een aangename stap in de goede richting.

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Schrijf uw reactie
Vul hier uw naam in