Verzamelen geblazen in de Handelsbeurs, waar finesse en een linkse directe tegenover elkaar geprogrammeerd stonden, met voldoende bewijs van de vitaliteit van de moderne Amerikaanse jazz.
Tijdens zijn al te korte leven was Thelonious Monk (1917-1982) veel te weinig erkenning gegund, maar het lijkt wel alsof zijn status als een van de grote iconoclasten van de jazz sinds zijn overlijden enkel maar toeneemt. Zijn onvergetelijke oeuvre en onvergelijkbare stijl zijn intussen uitgegroeid tot dé referenties en blijven volgelingen uit de meest uiteenlopen hoeken inspireren. Zo ook gitarist Miles Okazaki, in deze contreien weinig bekend, maar wie erbij was zag hem misschien als lid van Mary Halvorsons Quartet toen avant-garde koning John Zorn deze zomer met zijn Bagatalles-gevolg neerstreek in De Bijloke. Okazaki kwam ooit op het idee wat Monk-interpretaties op te nemen en van het een kwam het ander. Een handvol werd de complete Monk-catalogus, en die werd al snel in de hemel in geprezen, zelfs voor er een fysieke release van gekomen was.
In de Handelsbeurs, die verrassend koos voor de tribune-opstelling, bracht de man een staalkaart van zijn Monk-bewerkingen. Starten deed hij met de twee stukken die ook zijn zesdelige cdbox op gang brengen: “Locomotion” en “Brilliant Corners”. Meteen wordt zo ook de speelzone ook afgebakend, met doorgaans compacte uitweidingen die plagerig rond die overbekende thema’s dansen. Okazaki permitteerde zich behoorlijk wat vrijheid, maar was duidelijk niet zinnens om Monks composities met veel poeha kapot te spelen. Integendeel: nu viel nog maar eens op hoe goed die stukken zich lenen tot eigen interpretaties, maar ook hoe uniek ze nog altijd klinken, met die merkwaardige, soms wat struikelende wendingen en hoekige melodieën. Ook mooi hoe Okazaki Monks liefde voor Ellington soms leek te laten doorsijpelen, met vage odes aan de koning van de swing, meer in de geest dan letterlijk.
De gitarist liet je even flaneren door het naoorlogse Harlem, compleet met abrupte wendingen en een beetje swagger, terwijl het onregelmatige ritme in “Misterioso” gestuurd leek door een magneet die Okazaki voortdurend liet versnellen en vertragen in een rebelse dans met de beat. Die stampte hij regelmatig op de grond, terwijl hij verrassend genoeg recht bleef staan tijdens zijn performance. En zo ging het verder, met frivoliteiten als “Monk’s Dream” die afgewisseld werden met hypnotiserende passages vol potige slaggitaar en, helemaal op het einde, een van de stukken die Monks spirit als geen ander belichamen: “Off Minor”. Hortend, stotend, slingerend en stuiterend. Een mooi concert dat de liefde voor de gigant nog maar eens aanwakkerde.
Tenorsaxofonist James Brandon Lewis was aan het einde gekomen van een tournee met zijn ‘Unruly Quintet’ en haalde nog een keer alles uit de kast. En dat is behoorlijk wat in het geval van deze line-up. Het trio met bassist Luke Stewart en drummer Warren Trae Crudup III heeft intussen al een reputatie opgebouwd als een woest bonkende livemachine, wat extra in de verf gezet werd door de aanwezigheid van trompettiste Jaimie Branch en gitariste Ava Mendoza, die eerder al Anthony Pirog (die op het album te horen was) verving. Al snel werd duidelijk dat je hier niet de finesse van het eerste concert moest verwachten. Dit was weer bommetjes droppen met een ontketende intensiteit.
De band speelde eigenlijk een integrale en chronologische uitvoering van An UnRuly Manifesto, maar die werd bijna verdubbeld in lengte. Meteen viel ook op dat de strakke albumuitvoering opzij geschoven werd. Wat je nu te horen kreeg was een stuk luider, turbulenter en rauwer. Daardoor kreeg je soms de indruk dat de nuances verdwenen of dat je de kleinere details over het hoofd zag. In ruil daarvoor kreeg je een lillende power en onrustige intensiteit (met vooral de drummer die zowat de hele tijd in overdrive speelde), maar vooral ook nog eens de herinnering dat Lewis een patent heeft op thema’s die niet weg te branden zijn uit je kop. De titeltrack van het album, “Sir Real Denard” en “The Eleventh Hour” klinken als songs die altijd bestaan hebben, met statige melodieën die majestueus glooien als zonovergoten landschappen.
Lyrisch en melancholisch, maar wel steeds verpakt in bijna woeste interactie, met frequent kolkende uitspattingen. Branch, die tweederde van het concert met haar rug naar het publiek stond te dansen, speelde een paar spetterende solo’s en vormde een krachtige tandem met Lewis, die er opnieuw bijstond als een onvermurwbaar, granieten beeld. De muziek leek er voortdurend op uit om de naden te testen, te kijken hoe ver alles gerokken kon worden. Dat leverde momenten van kokende intensiteit op, met Mendoza die zich kon laten gaan met gierende accenten, effecten en loops, ergens tussen de punkjazz van SST-wildemannen Greg Ginn of Joe Baiza, en Nels Cline; en Stewart die de hele zone tussen acrobatisch gefriemel en loden gedonder opvulde.
De band voerde de hele suite uit, inclusief de korte, filmische overgangsstukken, maar nam ruim de tijd om alle opties af te gaan. Daardoor groeide het gloeiende “The Eleventh Hour” uit tot een hoogtepunt met meervoudige climaxen en werd met “Escape Nostalgic Prisons” bronstige freejazz in het rond gespetterd, met heel even ook die statige spiritualiteit van Lewis’ fantastische duoplaat met Chad Taylor, die vervolgens overging in een manisch beukende groove die koppen voor- en achterwaarts liet schieten als knipmessen (en een paar bezoekers voortijdig richting uitgang joeg). Een vet funkende groove maakte tenslotte de weg vrij voor “Haden Is Beauty”, een hymneachtige ode aan die bassist, de muziek, het leven. Het werd wat onbehouwen afgerond, maar was ook weer doordrongen van de vastberadenheid die het handelsmerk van deze band geworden is. In al z’n ruwheid bleef de muziek van deze band aankomen als een vuist. En dat is iets waar heel wat van de hedendaagse ‘redders’ van de jazz met hun makke, gemakzuchtige performances enkel van kunnen dromen.