Wat is dat toch in godsnaam met die bandnamen van tegenwoordig? Eerst moest alles van kristal zijn (Crystal Castles, Crystal Fighters, Crystal Skulls), daarna was het blijkbaar hip om een gewei te torsen (The Antlers, het Belgische Horse Antlers), of allebei (Crystal Antlers). Nu zijn de wolven weer de spreekwoordelijke shit, met Wolf Eyes, AIDS Wolf, Wolves In The Throne Room, Wolf Parade, en nu dus ook Wolf People.
Fain is de derde plaat van het viertal uit Oxford, na debuut Steeple en Tidings, een verzamelaar met daarop alle voorgaande releases, allebei uitgebracht in 2010. Hoewel, daar kan je toch stevig over twijfelen. Wolf People lijkt immers steevast gevangen te zitten in een doorflippende tijdmachine die hen tussen de psychedelische jaren zeventig, de Britse folkrevival van tien jaar eerder en de duistere Middeleeuwen slingert. Niet dat dit leidt tot een soort freaky, avantgardistisch geluid, want eigenlijk weet Wolf People deze schijnbaar vreemde combinatie om te smelten tot een coherent, beluisterbaar geheel. Het levert hen vergelijkingen op met Jethro Tull (op Steeple staat een nummer met dwarsfluit) of Fleetwood Mac.
Mooi voorbeeld van deze samensmelting van genres is de single “All Returns”, waar de twee gitaarlijnen uit het hoofdthema mooi het stijlverschil, maar misschien nog meer de samensmelting van stijlen illustreert. De melodie voelt authentiek en speels aan, terwijl de onderliggende gitaar-, drum en baslijnen een stevig, rockend fundament leggen. En vooral wanneer de distortionpedalen worden ingedrukt, krijgt het geheel een zeer genietbare proginjectie. Voor de rest vallen de heel knap geconstrueerde, maar niettemin heel organisch aanvoelende zangharmonieën sterk op. Een sterke single, waarvan de kwaliteit op de rest van het album wordt doorgetrokken.
Zo is er “When The Fire Is Dead In The Grate”, dat een gelijkaardig, maar even genietbaar stramien aanhoudt, om uit te monden in een knap opgebouwde jam die klinkt als een kleurrijk weefgetouw van gitaargeluiden. “Athol” laat dan weer twee geconcentreerde energiebommetjes ontploffen in de vorm van puntige, stevige riffuitbarstingen en een loeier van een solo. Maar ook de meer introverte kant van Wolf People is meer dan het beluisteren waard. Zo is er “Hesperus”, dat zowel in tekst als muziek een verlaten, desolaat landschap schildert en heel efficiënt speelt met licht/donkereffecten. “Hesperus” houdt het wat lichtvoetiger en speelser qua sfeer en tempo, en pakt naar het einde toe uit met een prachtige zangharmonie. Ook in het zeer knappe “Thief” ligt de sterkte in de samenzang, ondersteund door de bijna onopvallende, maar heerlijke gitaren. Slotnummer “NRR” brengt wat meer schwung in het geheel, en pakt uit met een paar zeer lekkere riffs die een voorliefde voor Cream verraden.
Nu, je kan stellen dat hier niks wereldschokkends of vernieuwends te horen is, en dat Wolf People een beetje meesurft op de seventies revival die de laatste jaren door alternatief muziekland raast. Dat klopt; het woord ‘avant-garde’ is bij het beluisteren van Fain wel het laatse wat in je opkomt, maar je kan niet om het feit heen dat dit zo knap in elkaar steekt en ook allemaal klòpt. Je kan Wolf People geen vernieuwers noemen, maar wel ambachtslui die hun metier tot in de perfectie beheersen. Vooral de teksten van hun zanger/gitarist zijn met veel zorg en gevoel voor ritme, klankkleur en historiek in elkaar gestoken. Dat leidt bij momenten tot nogal potsierlijke momenten (we horen het Shakespeariaanse “Hark” voorbijkomen), maar ook een aantal prachtpassages (When I look upon the shattered crane / The battered rail and severed chain / I know of no force so great / Save that which bore me here uit “Hesperus”). Het is, samen met de muzikale branie, één van de sterke kanten van Wolf People, die ervoor zorgt dat Fain een knappe plaat is van een band die op het eerste zicht weinig nieuws te vertellen heeft, maar toch van de combinatie van ingrediënten een kwalitatief hoogstaand brouwsel heeft kunnen distilleren. Zeer smaakvolle plaat.