Geen betere manier om de zomer af te trappen dan met de breezy soulrock van het Brits-Amerikaanse Young Gun Silver Fox. Ze brengen ons de Californische zon – god weet waar ze die in Londen gevonden hebben. Een beetje gemaakt, dat wel, maar toch de perfecte avond voor als we eens niet te kieskeurig zijn. Twee pintjes van ’t vat, ober!
Alsof Het Lot ermee gemoeid was: eind 2022 zou het duo Young Gun Silver Fox Het Depot in Leuven van een warm deken voorzien – iets wat niet misstond in die eerste barre winterdagen. Maar helaas, ziekte bij zanger Shawn Lee deed die vlieger niet opgaan. De tere Californische bloem gedijt niet in donkere dagen. En kijk, nu staan ze dan toch in ons land, hetzij onder een heel ander gesternte. Juni is halfweg en het kwik stijgt in rechte lijn richting hoogtes waarbij zwemmen in fonteinen sociaal aanvaardbaar wordt. Aan de rand van het Antwerpse Rivierenhof – jammer genoeg niet in het amfitheater van het openluchttheater aldaar – maken ze hun opwachting in Trix. Zo is het, en zo moet het altijd zijn: de zachte oceaanbries van Young Gun steekt pas op wanneer de zomer nog vol en eindeloos lijkt.
Het kleine podium van de Club staat al afgeladen vol met palmbomen links en rechts en een ostentatieve cactus centraal. Nog net plaats voor opwarmer MT Jones, die gelukkig zijn band niet heeft meegenomen en ons op een set in uitgeklede slaapkamerstijl trakteert. De Brit herbergt een prachtige soulstem met die dramatische grain die ook in Paolo Nutini’s keelgat huisvest. Helaas haalt hij dit trucje iets te vaak boven om nog interessant te blijven; ook de heel basic versie van zijn nummers ontdoen ze van veel kracht en herleiden de set wat tot het gepingel van een straatmuzikant. Maar dan wel een héle goeie, zo eentje voor wie je bewust nog eens cash gaat afhalen bij de geldautomaat om hem wat extra te geven.
Na een half uurtje dromerig busken, neemt de hoofdact ons meteen mee op sleeptouw. De zevenkoppige band betreedt het podium zwijgend op de tonen van Sly’s – rust in vrede – “Family Affair” en trapt meteen af met het lekker zwoele ritme van “Winners”. Een profetisch gekozen titel, want het collectief heeft het publiek meteen in de zak met deze uptempo opener, gevolgd door de meezinger en fan favourite “Kids”. Het mag duidelijk zijn: deze heren komen om zich te amuseren, pretentieloos en vrolijk. Schreeuwlelijke Hawaiihemden, onpraktische maar uitermate kleurrijke zonnebrillen, en kapsels die doen vermoeden dat er sinds Woodstock ’69 geen shampoo meer aan te pas gekomen is: zelfs zonder de muziek schreeuwt elke vezel hier yacht rock. Een sfeertje dat uitermate besmettelijk is, bij nummer drie “Rolling Back” vergeten wij even wat voor Vlaamse harken we zijn en waggelen we ons een weg door het discotempo. En hé, zie ik daar wat bierbuikjes verschijnen onderuit de hemden bij het in de handen klappen? Welkom in dad rock heaven.
Maar mispak je niet: de band rond frontman Shawn Lee – niet te verwarren met zijn kloon Jay Mascis van Dinosaur Jr. – staat als een huis. De falset van Andy Platts mist geen enkele noot en de ritmesectie mag er dan wel uitzien als een combinatie van drummer Adrian Meehan als Clement Peerens op een permanent Brits pubdieet en bassist Paul Housden als John Frusciante-meets-bibliothecaris met een strafblad voor zedenfeiten, ze houdt de boel minutieus in de pas. Het geheel wordt meermaals overgoten met een feestelijke blazerssectie, al zijn het de iets kaler gebrachte nummers halfweg die wat extra toevoegen aan de set. ”You Can Feel it”, de eerste song die Lee en Platts ooit samen schreven via SMS godbetert, zo wordt ons verteld, komt akoestisch prachtig tot zijn recht. Ook de Elton John-achtige pianoballad die “The Greatest Loser” aftrapt, laat een andere kant van Lee zien. Dit is echter snel vergeten wanneer het nummer een bocht neemt en tot een rasechte Steely Dan ontpopt.
En daarmee komen we ook tot het voornaamste minpuntje deze avond. Als we na enkele nummers even vergeten te dollen op de muziek, horen we eigenlijk niet al te veel eigenheid. De overduidelijke knipogen naar Doobie Brothers, Michael McDonald en Steely Dan staan soms echte songs met een eigen geluid in de weg, en na tien jaar moeten we ook concluderen dat er weinig evolutie in de muziek zit. Dit gevoel nijpt nog het hardst bij het refrein van “Underdog”, waar je zo “Blame It On The Boogie” van The Jacksons kan opleggen. Wij spotten wat bekende advocaten in het publiek: wrijf jullie maar in de handjes.
Het slot trakteert ons nog op de bekende “Mojo Rising”, “Steve&Sly” en een compleet met allerhande solo’s opgeblazen festivalversie van “Tip of The Flame”, en na de verplichte applausronde krijgen we nog een korte bis met “Long Way Back” en “Kingston Boogie”. Wij verlaten gelukzalig de Antwerpse muziektempel onder het geraas van de nabijgelegen snelwegen, treinen en de Sinksenfoor. De laatste okerbruine zonnestralen trekken weg uit de nog klaarblauwe hemel, de palmbomen dromen we er maar even bij. We wandelen op een strip in LA, het jaar is 1975, we vergeten even de Schelde.