Het beste van Pukkelpop volgens enola (1998 – 2018)

Voor een laatste keer vloeken deze zomer. Nog één keer dramatisch zuchten. Ook Pukkelpop gaat dit jaar niet door, helaas. Want God, wat houden wij van die Heilige Wei in Kiewit. Omdat we niets beters te doen hebben, halen we tussen de tranen door dan maar herinneringen op aan enkele onvergetelijke momenten die onze medewerkers ooit op het festival beleefden – waar mogelijk met het passende beeldfragment.

1998: Portishead

Eind jaren negentig had ik veel crushes. Meestal heetten ze Gwendolyn. Of Petra. Of Heidi. Zoiets. In 1998 droeg eentje de naam Beth, en die zong al even zoetgevooisd als dat klonk. Ik moest en zou die zomer dus op Pukkelpop zijn, waar Mijn Godin headlinede. Het was het enige jaar dat ik geen herexamens had en de universiteit me dus geen strobreed in de weg legde. Mijn moeder hoefde niet te weten dat er ’s nachts geen extra treinen terug zouden rijden en ik dus op een andere manier weer aan de andere kant van het land zou moeten zien te raken. Ik. Ging.

Het moet iets van een zes uur ’s ochtends zijn geweest dat ik het huis uitsloop en nog snel even mijn ouders goeiendag ging zeggen in hun slaapkamer – dat moest. Twee seconden later riep mijn moeder me alweer binnen: “Gelukkige verjaardag hé jongen.” Kon wel zijn. Ik had andere zaken aan mijn hoofd. Brommer op naar het station van Brugge, trein op, Kiewit op tijd bereiken voor een dag die zou culmineren in het Absolute: een date met mijn heldin.

De avonturen van een jonge (mvs), die ene dag op Pukkelpop, volstaan op zich voor een aparte column, hier moet ik u enkel onderhouden over Het Sublieme; de finale, gezien van op de tweede rij. Ik zag hoe Beth Gibbons haar ziel blootlegde, schuchter en in elkaar gedoken achter haar microfoonstandaard, maar overrompelend elke keer ze haar strot opende over die krakende oude platenbeats van Geoff Barrow en de melancholische gitaarklanken van Adrian Utley.

Het is tweeëntwintig jaar geleden. Vergeef me als ik verder weinig specifieke details kan opdelven. Het was het soort metafysische ervaring waar een mens geen aantekeningen bij maakt, meer iets van perplex aan de grond genageld staan, ondergaan en overspoeld worden. Van vloeken dat je aan de verkeerde helft van het publiek stond toen Gibbons op het einde handjes ging schudden met de eerste rij nadat ze nog even had verklaard hoe geweldig ze het – in tegenstelling tot haar bandleden – had gevonden.

Ik ben in trance naar buiten gegaan, vond een lift die me naar Hasselt bracht. En daarna eentje die me in Leuven afzette, waarna iemand me tot in Groot-Bijgaarden bracht. De laatste etappe kwam van de Zillion en sprak vol enthousiasme over de lichtinstallatie daar en de drukkerij van Roularta waar hij werkte. Ik liet hem doen en keek dromerig uit het raam. Exact 24 uur later stak ik mijn hoofd opnieuw in die slaapkamer: “Ik ben dan thuis, hé.” (mvs)

2000: Queens Of The Stone Age

Eindelijk!! Ein-de-lijk is het zover! Na een paar lokale ersatz-festivalletjes en een hopeloos geflopt Axion Beach Rock (iets met een ziekenboeg en een ambulance) is het dan toch gelukt om op een van de grote, legendarische Belgische Festivals te geraken. Het alternatieve Pukkelpop stond al lang op het lijstje van onze vriendengroep, maar door gebrek aan eigen initiatief en overdaad aan liefhebbende, maar lichtjes paranoïde ouders komt het er nu pas van. En nu zouden we het onderste uit de kan halen.

Eerste band wordt … euh … even in het programma kijken. We weten dat Slipknot, Limp Bizkit en Cypress Hill komen: we staan hier niet voor niets in onze XXL-broeken, skateschoenen en met lachwekkende pogingen tot baardgroei. Voor de rest? Nul voorbereiding. Maar goed. Queens Of The Stone Age staan op de mainstage en hitje “The Lost Art Of Keeping A Secret” kenden we van De Afrekening en vonden we cool. We gaan kijken.

“Hey, die bassist staat daar in zijn blote flikker”, zegt een van ons. We zijn misschien officieel meerderjarig, maar nog steeds een hoop onnozele pubers en anderhalve minuut later staan we vlak voor Nick Olivieri’s dansende olifant. Het gegniffel verstomt echter al snel wanneer we genadeloos worden meegesleurd in de begeesterde, unieke sound van Queens Of The Stone Age.

We headbangen furieus bij een ziedend tempeest dat “The Quick And The Pointless” heet, laten ons meevoeren door het duistere psychedelische landschap van “Better Living Through Chemistry” en laten ons van onze sokken blazen door de pulserende robotrock van “Avon”. Het zijn titels die ik pas leer kennen wanneer ik nog geen week later in de Brabo in Antwerpen de eerste twee QOTSA-platen blindelings koop. Het was daarna rap gedaan met die XXL-broeken. Fred Durst kwam dat weekend niet aan de enkels van Josh Homme. (bvp)

2001: Orbital

Dansmuziek op een rockfestival was in 2001 al lang geen nieuws meer, maar Oud Nieuws? Dat zouden we het nu ook weer niet noemen. Nochtans had The Orb al in 1994 het vijfentwintigste Pinkpop geheadlined, stond Daft Punk in 1997 al op Torhout/Werchter, dus er was niet echt iets aan de hand. Toch voelde het bijzonder hoe Orbital in 2001 Pukkelpop afsloot. Waarschijnlijk was ik gewoon late to the party, hoor, maar nu ik het voelde, kwam het wel aan.

Orbital live, dat was één lange trip op de vierkante meter. Ik denk dat ik nog altijd ongeveer kan aanduiden waar die lag, ergens rechts achteraan de wei. Ik dans veel en vlot, maar toch durf ik zeggen dat ik toen heb gedanst zoals ik zelden heb gedanst heb. Alweer: details geven gaat na al die tijd niet meer, het ging meer om het geheel. Het was een nieuw gevoel en ik ben het later vaak opnieuw gaan zoeken, bij Chemical Brothers en bij zovelen anderen. Maar nooit heeft het zo goed gevoeld als toen, die eerste keer. (mvs)

2002: 2 Many DJ’s

”Et er ier etwien mentn?” De ironie. Als 15-jarige West-Vlaming naar Limburg trekken om daar een troela van het thuisfront brutaal te horen vragen naar xtc. Het is tien uur ’s avonds en we staan aan te schuiven om de Boiler Room in te kunnen. Dat was tot en met de editie van 2002 in essentie een circustent volgepropt met goa-versieringen en een visibiliteit van ongeveer een halve meter. De binnentemperatuur daalt er nooit onder de 35 graden. Het zweet regent neer op het publiek.

Binnen doen de voormalige Fucking Dewaele Brothers dat waar ze het beste in zijn: populaire tracks vakkundig sodomiseren met behulp van totaal anachronistische mash-ups en – zeker toen nog – vette techno. Het concept was in 2002 niet hip, maar simpelweg LIT AF. Kylie Minogue haar verjaardagsfeestje, weet u nog. Het wordt een set van twee uur in een veel te kleine en kolkende tent waarvan je de uitgang niet eens weet zitten. Andere tijden. (mph)

2003: Spinvis

In “Voor ik vergeet” zingt een 40-jarige Erik De Jong ”En ook de nacht en de zomers en de handen van mijn vader vergeet ik op den duur.” In 2003 spelen die handen van mijn vader ook live mee met Spinvis’ gelegenheidsband, voor wat een triomftocht wordt van een van de allerbeste Nederlandstalige albums uit de geschiedenis.

Kleinkunst op een groot Pukkelpop-podium: in 2003 kan het nog. Studio Brussel draait Spinvis regelmatig en er is zelfs sprake van hitjes. De beginregels van “Smalfilm” worden door een significant groepje mensen vooraan in de Marquee mee geschreeuwd. Buiten valt de regen zoals in de allerlaatste dagen van augustus gewoon is. Pukkelpop 2003 zou nooit een vrolijke editie worden. De druppels op de Marquee vervangen live wonderwel het lo-fi geschraap van Spinvis’ gelijknamige debuut, bedroom producer avant-la-lettre-gewijs opgenomen in zijn zolderkamer. De band neemt een eerder bescheiden rol in, wat de waarheidsgetrouwe uitvoering van De Jongs nummers ten goede komt. Iets wat we live al jarenlang missen bij Spinvis.

Spinvis op Pukkelpop 2003 mag niet vergeten worden. Het optreden illustreert hoe op een festival dat jeugdcultuur oprecht hoog in het vaandel draagt alles mogelijk wordt. Dus ook een veertiger die liedjes brengt over psychische aandoeningen, melancholie en de oh zo moeilijke relatie tussen herinnering en realiteit. (mph)

2004: Mike Patton & Rahzel

De vreemdste rij ooit in Kiewit stond in 2004 aan de Chateau. Een gesjeesde mengeling van grungers, metalheads, hiphoppers en weirdo’s (hallo!) staat meterslang aan te schuiven voor de tent waar stemkunstenaar en professionele zot Mike Patton en beatboxer Rahzel (The Roots) een gezamenlijke set zullen spelen. Werkelijk niemand heeft nog maar een begin van een idee van wat dat gaat worden, maar iedereen wil wel gaan kijken. Ik ook. En ik sta achteraan die rij. Kut.

Ik ben al enkele jaren volstrekt verslingerd aan alles wat Patton en zijn label Ipecac de laatste vijf jaar heeft uitgebracht, dus ondanks de vrees voor represailles (die kettingen van die hiphoppers zien eruit alsof ze pijn kunnen doen) wring ik me oncollegiaal naar binnen. Dat wordt beloond. De combinatie van buitenaards beatboxen en gestoorde stemcapriolen die deze twee heren uit hun microfoons tovert doet duizelen. Patton maakt van zijn keel een moordkuil van maniakaal gekrijs, gejank en gehuil die voortdeint op een stuwende golf van beats, bleeps en futuristische geluiden uit de strot van Rahzel. Hoogtepunten zijn de beatboxer die een heel nummer (drums, bas, melodie én stem) uit zijn keel tovert en Patton die maniakaal begint te scratchen met behulp van een megafoon.

Achter me is de tent naar het einde ondertussen half leeggelopen. Meer dan één toeschouwer staat met een blik van onbegrip het tafereel gade te slaan of druipt schouderophalend af. Ok, het had wel iets van een wedstrijdje “Kijk eens wat ik allemaal kan.” Maar als je dàt allemaal kan, maakt dat geen fuck uit. Dat was waanzin. (bvp)

2004: The White Stripes

Het was het moment waar al twee jaar naar afgeteld werd. Zolang immers schalde “Seven Nation Army” immers al over de vaderlandse festivalweides zonder dat de uitvoerders daar een handje in kwamen toesteken. Was het nodig? Het was hééél nodig. En toch was niet iedereen content. “Dat was een repetitie”, mompelde één. “Slordig”, gromde een ander. “Geen headlinespot waardig!”, protesteerde iemand. “Jawel, maar dan slechts voor een halfuurtje.” Die laatste was een wijsneuzige journalist, en ook hij had er geen hol van begrepen.

Natuurlijk was dit niet het soort strak geregisseerd optreden dat een mens zo rond half twaalf ’s nachts gewoon is te zien op dat hoofdpodium. Jack en Meg White deden wat ze altijd deden (ook toen ze nog op de kleinste podia van de wereld stonden) en dat deden ze goed. Gitaarriffs werden gelanceerd als waren het kleine mitrailleursalvo’s. Stembanden stonden standaard op “aan stuk zingen”. En de drums? Als die min of meer de maat goed hadden, waren Jack en Meg al meer dan tevreden.

Zo was het, en zo hoorde het. Van bij “Dead Leaves And The City Ground” over dat lekker hobbelend “Hotel Yorba” tot dat voetbalanthem; het klonk zoals het moest klinken. En dan was er nog “Jolene”, waar Jack White vijf miljoen keer meer drama uit haalden dan Dolly Parton; een topcover. Hoezo was dit maar een half uur waard? Ze hadden het jaar nadien moeten terugkomen. En het jaar daarna nog eens. (mvs)

2006: Daft Punk

Bijna vijftien jaar na datum kan het nog altijd voer zijn voor verhitte discussies: of Daft Punk vanuit zijn piramide werkelijk live speelde? En of het effectief Thomas Bangalter en Guy-Manuel de Homem-Christo waren die onder de helmen schuilgingen op 19 augustus 2006? Die avond zelf werd echter niet aan vragenstellerij gedaan, maar overheerste muzikale euforie.

Daft Punk aan het werk zien, is en was immers geen evidentie. Het duo vrolijkte vanachter de draaitafels ooit een van de eerste edities van I Love Techno op, maar naarmate de populariteit van Daft Punk toenam, werden het aantal publieke verschijningen steeds zeldzamer. Na 1997, het jaar dat debuutplaat Homework verscheen, werden nooit meer dan een handvol optredens per jaar gegeven.

Tot 2006. Human After All, een plaat die ondertussen veel beter blijkt dan veel recensies toentertijd lieten uitschijnen, was een jaar oud en het duo vond de tijd rijp voor zijn meest in het oog springende carrièrezet. Met een pyramide van licht en geluid werd twee jaar de wereld rondgetrokken, goed voor een anderhalf uur durende dansfeest aan Pukkelpops Main Stage waarin Daft Punk zowat alle kleppers uit hun carrière op het publiek afvuurde.

Het was een overload voor de zintuigen, een Las Vegas-moment in Kiewit – zeker met drie festivaldagen in de benen – maar Daft Punk knalde zichzelf naar een legendarische status en voerde tot voor kort geheel terecht de verlanglijstjes voor elke nieuwe editie van Pukkelpop aan. (jvdb)

2007: Battles

“Zeg, John Stanier, is dat niet die drummer van Helmet en Tomahawk? Die staat hier blijkbaar ook vandaag. Gaan we kijken?”, vraagt mijn compagnon. Het is donderdag en eigenlijk zitten we gewoon te wachten op Iggy And The Stooges. We gokken dat een band met Stanier wel een vette brok herrie kan opleveren, dus wij naar de Club.

“Tiens, die zijn cymbaal staat wel héél erg hoog”, merk ik op wanneer we tijdens de soundcheck binnenwandelen. En dan zien we nog meer: een batterij gitaren, een hoop synths en laptops, onnoemelijk veel pedalen en honderden kabels in alle kleuren van de regenboog. Die waren toch maar met vier? Alles wordt ook vervormd: gitaren, keys en zelfs stemmen klinken helemaal niet zoals ze moeten klinken. Oh fuck, dat wordt hier zo’n zelfgenoegzaam arty farty-gedoe. Misschien moeten we het gewoon laten passeren.

Een half uur later staan wij samen met de hele Club onbedaarlijk te dansen. We vinden het allemaal nog steeds heel erg vreemd wat die kerels aan het doen zijn met hun lagen loops, rare stemmetjes en gesyncopeerde gitaar- en synthriedels. Maar deze vier kerels toveren hier dingen uit hun instrumenten die we werkelijk nog nooit gehoord hebben. En het magistrale drumwerk van Stanier maakt het geheel zo rotaanstekelijk, dat we gewoon niet anders kunnen dat meegesleurd worden naar het parallelle universum van Battles waar andere regels wiskunde en fysica gelden.

Lichtjes wazig strompelen we de tenten uit, allebei compleet gebouleverseerd door deze band. Dit hadden we nog nooit gehoord, maar we zijn meteen zwaar verslaafd. (bvp)

2008: Fuck Buttons

Of ze iets van Fuck Buttons hadden? Dat was vlak na Pukkelpop de vraag waar we mee naar JJ Records trokken. Street Horrrsing, het debuut van Fuck Buttons, bleek al sinds het voorjaar beschikbaar, maar wisten wij veel toen we die zomer de Chateau binnenwandelden en plaatsnamen op de tribune. De geluidsgeloven die even later kwamen aangerold waren een grote muzikale ontdekkingstocht zoals je er al te zelden een meemaakt.

Laagje na laagje bouwden Andrew Hung en Benjamin John Powers hun nummers op en sloegen ze het vermoedelijk hoofdzakelijk uit nieuwsgierigen bestaande publiek met verstomming. Het duurde dan ook niet lang of twee reacties sprongen in het oog: een deel van het publiek droop duizelend af, het andere deel zat gehypnotiseerd de rit uit.

Fuck Buttons introduceerde ons tot een tot dan toe onbekend aspect van de elektronische muziek en maakte duidelijk dat er ook in die wereld een Sonic Youth rondliep. Wondermooie, door melancholie voortgestuwde melodieën gleden langs door distortion en noise opgebouwde geluidsmuren en zorgden voor een resultaat dat twaalf jaar later nog altijd voor rillingen zorgt en, in zijn studioversie, nog steeds even fris en meeslepend is. (jvb)

2009: The Jesus Lizard

2009 was wellicht het peak reunion jaar in de recente popgeschiedenis. Elke band die ooit een cultstatus verwierf, zag z’n kans schoon om wat college money for the kids bijeen te harken. Zo ook The Jesus Lizard, dat dankzij de link met Nirvana zeker in 2009 nog voldoende tractie kon krijgen.

Het idee dat David Yow, ondertussen kok van beroep, na twintig jaar plots opnieuw rockheld moest worden was hilarisch en aandoenlijk, maar in dat schrale substituut voor de ooit zo fijne Skatestage genaamd The Shelter trokken hij en z’n band zich hoegenaamd niets aan van welke status dan ook. The Jesus Lizard beukte er simpelweg vijftig minuten lang als vanouds op los. Tijdens “Seasick” vond Yow dat de massa voor het podium maar spontaan de eigenschappen van vloeibaar water moest verkrijgen. Hij bedankte de Pukkelpoppers die hem letterlijk op handen droegen ook op zijn beurt, ”Especially the one with the nice tits”. (mph)

2009: Faith No More

Gezien er bij Daft Punk in 2006 naar schatting 1 miljoen mensen op de weide stonden, is de keuze voor Faith No More in 2009 als beste Pukkelpop-headline show ooit eerlijker. Ja, het was een zoveelste reünie, maar toch bracht Faith No More vijf kwartier lang pure perfectie op de Main Stage. Beter zullen ze nooit geklonken hebben.

In witte pakken getooid, met Mike Patton die eruit ziet als The Godfather uit een parallel, maar vooral beter universum, werd doodleuk geopend met “Reunited” van Peaches & Herb. Dat heet dan een entree maken. Maar naast een totaal ontketende Patton en de droom-setlist die zou volgen, zou het optreden legendarisch worden omwille van één moment: iemand stormt tijdens het hoogtepunt van “Midlife Crisis” van het podium, wellicht omdat die in nóg een ander parallel universum verspringer is. Zonder atletische capaciteiten geraakt niemand immers over dat gat.

Het vervolg is zo briljant dat we nog steeds af en toen denken of het niet allemaal om een stunt van Patton en co ging. Het concdert wordt stilgelegd, de band gaat kijken in welke mate het gecrashte individu nog levensvatbaar is (de verwondingen zijn ernstig, maar zijn toestand is stabiel). Patton moet even bekomen en zet het dan maar even – noblesse oblige – op het fluiten van de Gershon Kingsley-klassieker “Popcorn”. Waarna “Midlife Crisis” op een onnatuurlijk naadloze manier wordt hernomen. De weide gaat in extase. (mph)

2009: Florence + The Machine 

Debuutplaat Lungs was een dag uit, de BBC had haar in haar jaarlijkse Sound Of… lijst wat anoniem vermeld, maar de openingsnoot van “Between Two Lungs” maakte al duidelijk dat deze rosse furie een Naam ging worden. Stond de Club aanvankelijk nog niet halfvolf, dan barstte ze bij het tweede nummer al uit haar voegen. Klassesongs, toen al, als “Howl”, “Cosmic Love” en “Drumming Song” maakten van dat eerste concert op Belgische bodem een zinderende viering van leven en liefde – iets wat ze nadien alleen nog maar in Sportpaleizen en op hoofdpodia zou doen. Welch’ stem, drums, gitaar, harp en een snuifje keyboards of piano volstonden om het rijke klankenpalet van het debuut op een zinderende manier naar het podium te vertalen. Drie maanden later bleek ook de Botanique al veel te klein voor deze muzikale oerkracht. Orgelpunt was toen ook al “Dog Days Are Over”. De sirene had iedereen in de Club uitgeteld, “happiness” voelde inderdaad als een “bullet in the head”. (pn)

2009: Glasvegas

Geen groep heeft het professioneler verkakt dan Glasvegas (of het zou Stone Roses moeten zijn, maar dat was Pukkelpop 2012 en dat viel toch een béétje tegen), maar één glorieus moment lang leken de Glaswegians alles waar de wereld op wachtte. Dit was een groep die speelde met het soort onvergelijkbare passie waar enkel arbeidersschoffies zonder andere carrièreopties in dealen, een zanger die in zijn teksten een rauwe echtheid ademde die al te vaak ontbreekt bij collega’s.

Zo klonk hun titelloos debuut uit 2008, zo was het ook op dat Pukkelpopconcert waar we zo naar uitkeken. Hoe die gitaren loeiden! Hoe Caroline Flack onverstoorbaar achter haar drums stond te méppen? En dan was er James Alan, in zijn eeuwige mouwloze wifebeater. De coke had hem nog niet zijn greep, de kortademigheid die latere optredens zou kenmerken ontbrak, wat we kregen was de full deal: huilen naar de maan, janken om vergeten vaders, en dan maar meebrullen. Meebrullen hebben we gedaan. Er zijn verschrikkelijke foto’s van waar (mvm) ooit spijt over zal krijgen dat hij ze genomen heeft. En toch was het dat waard.

2012: Grandaddy

Jason Lytle, de frontman van Grandaddy, was nooit de man van de liveshows. Veel liever prutst hij in de studio of bij hem thuis aan pareltjes van songs en sleutelt hij er net zo lang aan tot ze de perfectie benaderen. Daarom was het in 2012 best wel groot nieuws dat Grandaddy nog eens op tour zou trekken, na vele jaren van afwezigheid op de podia. Dat Pukkelpop ook vereerd werd met een bezoekje was nog verrassender, aangezien het aantal haltes op de tour vrij beperkt was.

Zouden we een retro-act krijgen, een flauw afkooksel van wat ooit geweest was, of zou Grandaddy scherp en fris voor de dag komen? Het was duidelijk het tweede. Na een eerder brave, wat aarzelende start, merkte de band dat het publiek genereus en respectvol was en putte hij daar energie uit. Tijdens “AM 180” ontplofte de tent bijna en de nooit meer aflatende wisselwerking tussen de muzikanten en het publiek stuwde het concert naar onverwachte hoogten. Op een bepaald moment bedankte Lytle het publiek met de woorden “We wisten niet zeker of dit wel een goed idee was; bedankt om ons te overtuigen van het tegendeel.” Magistrale versies van “Summer Here Kids” en “Stray Dog And The Chocolate Shake” zorgden voor een delirium, maar het absolute hoogtepunt was het lang uitgerokken slotakkoord “He’s Simple, He’s Dumb, He’s The Pilot”. Dit concert was precies wat Pukkelpop en wij nodig hadden om de klap van het jaar voordien te boven te komen. (jly)

2013: The XX

Rees aanvankelijk de vraag of de verstilling van The xx de menigte voor het hoofdpodium zou kunnen beroeren, dan slaagde de band er als geen andere in te ontroeren met wat een van de schoonste afsluitende concerten ooit op Pukkelpop was. Het was aandoenlijk om zien hoe Romy Madley Croft en Oliver Sim toen nog worstelden met hun nieuwe status van (aanstormende) headliner – in 2017 zouden ze er met I See You al aan gewend zijn.

Toen, in 2013, was het nog anderhalf uur lang schuifelen op een dun koord tussen zwoel en onderkoeld, verwikkeld in een spel van de meest intieme afstandelijkheid, op zoek naar alle kleurschakeringen in zwart en bovenal op zoek naar elkaar. In hun wereld waarin “hurt” rijmt op “heart”. Tijdens dat sensuele spel van afstoten en aantrekken voorzag Jamie Smith als een nauw verwante voyeur elke song van de juiste hartslag. Van achter een podiumbrede geluidstoog schoof hij de juiste beat of (elektronische) percussie onder de nummers, die zo één lange verzengende suite vormden. Er werd gedanst, maar met de ogen dicht of het hoofd naar beneden. (pn)

2105: FFS

“Collaborations don’t work” is een plausibele stelling. Soms lukt het echter wél. Franz Ferdinand en Sparks vormden in 2015 een gelegenheidsband die het verstandshuwelijk zwaar oversteeg. De twee bands hadden immers veel gelijkenissen en deelden hetzelfde gevoel voor humor en kitsch. Dat de bandnaam FFS niet alleen “Franz Ferdinand & Sparks” maar ook gewoon “for fuck’s sake!” betekent, was al een teken aan de wand dat we ons aan een stevige portie lol en ongein mochten verwachten. De Marquee was goed volgelopen en het publiek was meteen helemaal méé. De ironiemeter ging in het rood, net als de amusementswaarde. Ook al had FFS maar één plaat uit die nog niet erg goed gekend was, toch konden de toeschouwers niet anders dan alle reserves laten varen en dansen op tongue-in-cheek wannabe hits als “Call Girl”, “Johnny Delusional”, “Save Me From Myself” en “Dictator’s Son”. De enkelingen die nog steeds niet overtuigd waren, gingen ten slotte alsnog overstag toen nog enkele oude hits van zowel Franz Ferdinand als Sparks de revue passeerden. Tijdens “Take Me Out” functioneerde de plankenvloer van de Marquee bijna als een trampoline, zo enthousiast ging het publiek te keer. (jly)

2015: Raketkanon

Het was 2015, The Guardian had net de Belgische noisescene de hemel in geprezen en Raketkanon was op het top van hun kunnen. Rock Herk en Dour hadden ze in brand gestoken, in een bloedhete tent op Pukkelpop speelden ze eind die zomer iedereen finaal op een hoopje. “Dit was non-stop een waar slagveld,” schreef onze recensent toen. Pieter-Paul Devos was meer in het publiek dan op het podium te vinden terwijl hij zijn onverstaanbare oerschreeuw in ons gezicht kwam spuwen. We herinneren ons dat wij de moshpit niet opzochten; die kwam gewoon naar ons toe. Er was geen ontsnappen aan die Pukkelpop. Devos’ T-shirt was tegen dan al lang om zeep. Op het podium stonden de andere bandleden ondertussen te zweten – toetsenist Lode Vlaeminck in boxer en verder niks – terwijl ze de tentpalen bijna deden knakken. De rest van de avond hebben we een beetje van de kaart rondgelopen. Misschien zagen we nog Tame Impala en Alt-, maar zeker zijn we daar niet meer van. Wat we wel nog weten: dat onze nek – of beter, ons hele lichaam – de rest van de week naar de zak was. (mla)

2016: Róisín Murphy

De Marquee was een uit de kluiten gewassen dressing en Róisín Murphy gaf een gegidste tour. Ik herinner me een kostuum met twee hoofden – een langs elke kant van Murphy’s gezicht. En een sprookjesjurk met een glitterend schotelding, een soort dwarsdoorsnede van een discobol. “Raar” werd het sleutelwoord in mijn notitieboekje.

De set was even experimenteel als de pakjes. Op de lijstjes die achteraf online verschenen kon je tien nummers tellen, maar dan had je de helft van de show gemist. Want tussen “Mastermind” in het begin en “Exploitation” in de staart zaten tot een minuut of wat verknipplakte versies van “Sing It Back” en het doorgeslagen-metronoomgevalletje “Tatty Narja”. Bij “Dirty Monkey” stonden ‘?!’ en ‘!’ gekrabbeld in datzelfde notitieboekje.

De hoogtepunten: “Forever More”, de Moloko-stamper die bronzen confetti in mijn hoofd deed opstuiven, het sensueel-experimentele “Exploitation” en “Overpowered”, dat Murphy met een banjo inzette. De beste song die ik op Pukkelpop 2016 hoorde begon met een bánjo. (pvw)

2018: Sons Of Kemet

Tijdens de brainstorm die Pukkelpop 2018 voorafging, moet iemand het j-woord hebben laten vallen. Was het Eppo? Chokri zelf? We zullen het nooit zeker weten. In ieder geval sprong het festival in dat gezegende jaar op de kar van de Jazz. De avontuurlijkste en spannendste muziek kwam toen al een tijdje uit die hoek, maar de stap naar Pukkelpop leek toch niet evident. Had jazz geen suf imago? Zou er wel iemand komen kijken? De programmatoren namen het risico en kwamen wellicht al snel uit bij Shabaka Hutchings, het Britse saxofoongenie. Ze kozen voor zijn band Sons Of Kemet, die naar hun gevoel wellicht het makkelijkst aansluiting zou kunnen vinden bij het traditionele Pukkelpop-publiek. Sons Of Kemet kreeg een plaatsje in de gerenoveerde Lift, laat op de avond. Een uurtje later konden de renovatiewerken opnieuw beginnen nadat de tent tot op de grond was afgebroken door de uitzinnige toeschouwers.

Twee drummers, een briljante Theon Cross op de tuba (nooit eerder iemand dat instrument zo zien bespelen, en al zeker niet op Pukkelpop) en uiteraard de onweerstaanbare Shabaka op sax zetten de Lift in lichterlaaie met een aanstekelijke mix van afrojazz, drum ’n bass en zelfs een spoken word tirade, dankzij een gastoptreden van woordkunstenaar Joshua Idehen. Een uur muzikale perfectie, een uur waarin blanke heupen shaketen zoals ze nog nooit hadden geshaket. Gelukkig was iemand zo verstandig om het volledige concert op te nemen en op YouTube te pleuren. Regelmatig bekijk ik het nog eens en voel ik de energie weer in mijn lichaam stromen. Sons Of Kemet knalden en scheurden en baanden de weg. Nooit zou iemand nog twijfelen of jazz wel thuis hoort op Pukkelpop. (jly)

LAAT EEN REACTIE ACHTER

Schrijf uw reactie
Vul hier uw naam in