Wie had durven dromen dat, na de zoete nazomer van 2011, het Laatste der Festivals opnieuw op een Indian Summer zou kunnen rekenen voor de editie 2012? Het is eraan te zien: al in de vroege namiddag zakken jonge en minder jonge liefhebbers af naar het sympathieke dorpje net buiten Oostende, allen in een opperbest humeur. Daar zal de knalaffiche van dit jaar ook wel voor iets tussen zitten!
Een hele eer voor de piepjonge (West-Vlaamse!) broertjes Lennert en Janus van Compact Disk Dummies om de aftrap te mogen geven voor deze editie. De twee wonnen Humo’s Rock Rally en braken al potten op onder andere Dour, Ten Days Off en Marktrock. Misschien niet de strakste band ooit gezien en gehoord maar ongetwijfeld interessant en ongewoon, al is het maar door het constante wisselen van instrument middenin nummers. Computers en synths hebben duidelijk geen geheimen voor deze twee — we kunnen maar verzuchten, zoals het oude zakken betaamt: “’t Is een andere generatie hé!”
Over synths gesproken: wie had gedacht dat ook gedoodverfde garagerockers The Van Jets zich eraan zouden wagen? En zie! Nieuwe plaat, nieuwe sound en hopla! Een vijfde man op het podium om zich bezig te houden met de knoptjes, zoals frontman Johannes het zelf wellicht zou verwoorden in zijn dialect. Dat hij hier overigens met een gerust hart mag spreken: voor Oostendenaars The Van Jets is Leffingeleuren een thuismatch, en dat zie en hoor je eraan. Al van bij opener “Here comes the light” (de nieuwe single) gaat het dak zowat van de tent. De gasten stralen zelfvertrouwen uit op deze zomerse avond, en schrikken er niet voor terug om heel wat nieuw materiaal los te laten op het publiek, dat zo uit hun hand eet. Blikvanger van de avond is Johannes zelf, voor de gelegenheid in strakke rode Bowie-broek, met roodgeschilderde armen en ogen. “You are my audience”, preekt de man voor hij het publiek induikt, banaangele Airline-gitaar in de aanslag. Het geheel ontaardt in een waar volksfeest bij afsluiter “The future”, dat schijnbaar eindeloos uit duizenden kelen klinkt. Leffinge, hoe ver is dat van Oostende?
Nog half in trance tuimelen we de tent uit om snel in zaal De Zwerver een graantje mee te pikken van The Hong Kong Dong. Boris en Sarah Yu Zeebroek staan vooral bekend als kroost van Kamagurka (ook al afkomstig uit Oostende) maar hun performance in deze weirde electro-indie-pop-formatie kan ook tellen. Aan originaliteit geen gebrek — het is niet altijd even netjes binnen de lijntjes, bij tijden zelfs een beetje aan de Yoko Ono-achtige kant, wat overigens de pret niet kan drukken. En dan nog: Arno’s Geoffrey Burton — nog een Oostendenaar en samen met Sarah — op gitaar, dat maakt veel goed! Handig toch, een lief in je band.
Terug naar de weide (weitje) voor The Subways, een trio uit Groot-Brittannië dat recent hoge ogen gooide met de single “We don’t need money to have a good time” — u hebt het vast al gehoord en meegezongen. Dit drietal, dat eerder al grote festivals als Glastonbury en Reading mocht aandoen, noemt zichzelf een indie-rockband maar dat dekt volgens ons niet de hele lading. Zelden een explosievere, enthousiastere bende zien rondstuiven op een podium of het moet The Who geweest zijn in grootvaders tijd. Van bij de eerste noot wordt er gezellig gemoshpit en gecrowdsurft vooraan, terwijl op het podium bassiste Charlotte Cooper — een soort kruising tussen Blondie en Suzie Quattro, maar dan wilder — menig tienertje de ogen uitsteekt met haar superstrakke kleedje. Supersympathiek, deze Britten; zanger Billy Lunn heeft zelfs de moeite genomen om een aardig mondje Nederlands te leren, gaande van “Waar zijn die handjes?” over “How do you say ‘my mum’ in Dutch?”. Waarop de tent als één brult: “Oere!”. “Thank you, that is so sweet!”. Jij ook bedankt, Billy, we hebben ons geamuseerd.
Tevergeefs proberen we ons binnen te wurmen in café De Zwerver (niet te verwarren met de zaal) voor Howlin’ Rain, een harig vijftal uit het zonnige San Francisco, dat genoemd wordt als boegbeeld van de New Cosmic California Movement. Wat dat dan mag wezen en hoe het klinkt, daar hebben wij het raden naar: het minuscule cafeetje zit werkelijk eivol en we moeten noodgedwongen buiten staan. Het enige wat we opvangen zijn donkerbruine, vuile gitaarriffs die doen denken aan The Grateful Dead, wat vettig solowerk en héél veel haar. Spijtig, we hadden graag wat dichter gestaan. In de gaten houden, deze baardapen.
Kent u dat, zo van die bands die niet lopen maar schrijden, in slow-motion, een spoor van zwijmelende vrouwen en vlammende rozenblaadjes achterlatend? Als we de man met de brandblusser zien passeren, weten we dat het — eindelijk! — tijd is voor Triggerfinger. Frontman Ruben Block, in koningsblauw kostuum, wil het niet geweten hebben maar deze man straalt sex uit op een haast keizerlijke manier. Al van bij de eerste, scheurende uithaal is het van dat: honden kermen, mannen, vrouwen en kinderen biechten spontaan zonden op die ze nooit begingen, nonnetjes prevelen een hitsig Onzevader en smijten hun onderbroek naar zijn goddelijke lijf. De remmen waren al niet te betrouwen en nu gaan ze volledig los: gitaren vliegen door de lucht, fuzz zoemt door de Tweed-versterkers als een drom misnoegde horzels, feedback jankt door de luidsprekers. De moerassige oer-rock die dit trio door hun kasten blaast, zuigt je vast en trekt je steeds verder onder. “I’m coming for you!”, huilt Ruben in het openingsnummer. Even later maakt hij dit waar als hij zich in de geile menigte gooit voor een potje crowdsurfen.
Een mens vraagt zich misschien wel af waarom zoveel zestienjarigen naar een bende rockende veertigers komt kijken, maar dat wordt duidelijk wanneer een theekopje en een glas center-stage plaatsnemen: zo’n 5000 man (waarvan ¾ nog op de schoolbanken zit) brult Lykke Li’s “I follow rivers” mee als was het de gospel, gevolgd door de zompig-vette cover van Rihanna’s “Man down”. Ah. Daarom dus. Triggerfinger, dat is: vette rockgitaren, beregoeie nummers, klassemuzikanten én een live-show om U tegen te zeggen. Wat ons betreft de gedroomde afsluiter van een eerste festivaldag.