Vierde seizoen van Babylon Berlin , en de nazi’s komen almaar dichterbij. Deze keer hebben ze zelfs het politiekantoor geïnfiltreerd, en dat geeft opnieuw gensters. Zelfs al zitten we ondertussen begin jaren dertig, alles wordt verteld met de swing van de roaring twenties.
Dat derde seizoen mocht dan dramatisch eindigen met de beurskrach van oktober 1929, we blijven daar niet hangen. Aan het begin van dit seizoen zijn we een dik jaar verder en zijn de gevolgen daarvan hoogstens achtergrond: iedereen is een pak armer, en voor de armsten is dat erger dan voor de rest. We vinden Toni, het adoptiefzusje van Charlotte ‘Lotte’ Ritter, terug in een dievenbende die in het Kaufhaus des Westens inbreekt. En toch zal dat niet het detective-thema worden dat elk seizoen kenmerkt; dat is voorbehouden voor een blauwe diamant die uit het bezit van dandy-industrieel Alfred Nyssen wordt gestolen.
Zoals altijd is die misdaadplot niets meer dan dat; een manier om het verhaal vaart te geven. Wat in Babylon Berlin telt is de achtergrond, die Weimarrepubliek die op almaar dramatischere wijze ten onder aan het gaan is. We zijn ondertussen eind 1930/begin 1931; de overwinning van Hitler nadert, maar nog niet helemaal. Eerst wordt in Berlijn nog een putsch tegen dat Oostenrijkse opdondertje uit de provincie – München, bij God! – beraamd.
Natuurlijk rollen de twee verhaallijnen in elkaar, en ook de derde, waarin Gereon Rath in nare zaakjes betrokken raakt, wordt netjes aangeknoopt. Maar ook dat is niet waarom Babylon Berlin in dit vierde seizoen verschrikkelijk goed is. Neen. Wat deze vierde reeks zo sterk maakt, is ritme. Voor het eerst, meer nog dan die keer dat “Zu Asche, Zu Staub” de soundtrack domineerde, danst deze serie op de jazzbeat van het perfecte eendagshitje van toen.
“Dance like a butterfly, sting like a bee”: Muhamad Ali was nog niet geboren, de bokssport wel, en ook die geeft enkele afleveringen sfeer. Alweer: ritme, tempo, een dans. De match in de vierde aflevering is beladen met spanning, de thema’s van de tijd – mannelijkheid! – worden kwansuis geïntroduceerd.
Alsof het niets is, weten de makers de sfeer van die jaren dertig te vatten. Visueel blijft de jugendstil een bron van schoonheid, de camera doet er nog wat bovenop. In de zesde aflevering zit een briljante scène waarover het moeilijk schrijven is: een dwarsfluit en Schnaps beroezen gelijktijdig. Een heistmovie? Het begin van aflevering acht is Wes Anderson zonder kleurenfilter.
Lisa Liv Fries blijft ondertussen de perfecte Lotte, immer weifelend tussen verantwoordelijkheid en jeugdige onschuld. Gereon Rath zit op zijn eigen trip, en het geeft Volker Bruch de kans het donkere in zichzelf aan te boren: het is hem ongetwijfeld niet vreemd. Irene Böhm mag als Toni Ritter meer op de voorgrond treden, en haar stugge spel klopt volledig met het puberale antagonisme van haar personage, maar misschien is het wel in de onbeholpen relatie tussen Frau Behnke en Herr Katelbach dat het echte hart van dit seizoen klopt. Meer en meer groeien de huurbazin en de journalist naar elkaar toe, hoe onhandig ook, en zowel Fritzi Haberlandt als Karl Markovics geven hen de ziel die ze verdienen.
Het zou zelfs zomaar eens kunnen dat dit vierde seizoen van Babylon Berlin het beste tot nog toe is. Dat we de personages kennen geeft de makers de vrijheid om hen onvermoede richtingen te doen uitgaan, en belooft nog meer tegen de tijd dat de nazi’s echt de macht grijpen. Auteur Volker Kutscher liet zijn boekenreeks rond Gereon Rath tot nog toe doorgaan tot 1937, maar de makers van Babylon Berlin hebben gezworen er rond 1933 mee op te houden. Afgaand op hoe goed dit seizoen is, zou dat ronduit zonde zijn.