Het verhaal van Genji werd circa rond het jaar 1000 (hoogstwaarschijnlijk) geschreven door de Japanse hofdame Murasaki Shikibu. Het werk opgesteld in een archaïsche stijl was zelfs voor Japanners 100 jaar later nauwelijks nog leesbaar. Een volledige vertaling van de roman verscheen pas deze eeuw in het Engels en het Nederlands. Een eerste tweedelige editie verscheen in 2013. Uitgeverij Atheneum heeft de lijvige roman (circa 1200 pagina`s) het voorbije jaar in vier delen opnieuw uitgebracht. Het verhaal van Genji is zozeer verweven met het Japanse hof van die tijd dat een goed begrip van de tijd en plaats waar het ontstond haast onontbeerlijk is. Deze recensie beschrijft dan ook eerst de tijd en plek waarbinnen het verhaal ontstaan is, alvorens elk deel apart te bespreken.
Mythes, gedichten en hymnes worden al zo lang verteld en geschreven als er mensen bestaan. De roman als literatuurvorm is echter pas van veel recentere datum en Het verhaal van Genji (1000/1008) van Murasaki Shikibu is een van de eerste werken dat vermoedelijk die naam mag dragen. Shikibu leefde tijdens de Heian-periode (794-1185) als hofdame aan het Japanse keizerlijke hof in Kioto (Tokio zou in 1868 de nieuwe hoofdstad worden). Het was een tijdperk waarin niet alleen de invloed van de Chinese cultuur haar hoogtepunt kende maar het keizerlijke hof ook nog werkelijke invloed had, vooraleer het shogunaat voor eeuwen de macht in handen zou nemen.
Gold de keizer als de belangrijkste figuur, dan werd diens macht in niet onbelangrijke mate mee bepaald door zijn entourage en de vele hooggeplaatste edellieden die hun eigen belangen nastreefden. In het bijzonder de Fujiwara-clan wist zich van een blijvende invloed te verzekeren door enerzijds hoge posten aan het hof te bekleden en als regenten voor minderjarige keizers op te treden en anderzijds door hun dochters aan verschillende (kroon)prinsen uit te huwelijken. Naar alle waarschijnlijkheid behoorde overigens ook Murasaki Shikibu tot deze familie en zou haar echte naam Kaoruko Fujiwara geluid hebben. Haar `auteursnaam` dankt ze dan ook aan de gewoonte van het hof om eenieder een bijnaam te geven die vaak samenhing met bepaalde kenmerken en/of de positie die een vader bekleedde. Zo verwijst haar naam naar zowel de kleur paars (murasaki) als de functie die haar vader vervulde (minister van ceremonies, shikibu-sho).
Als hofdame diende ze tweede keizerin Shoshi Fujiwara, een positie die ze mogelijk mee verwierf door haar schrijftalenten. Haar tijdgenote Sei Shonagon (Het hoofdkussenboek, 990 – later verfilmd door Peter Greenaway) diende in die periode keizerin Teishi Fujiwara. Shikibu zou in haar dagboek overigens melding maken van Shonagon evenals enkele andere hofdames wiens gedichten overgeleverd zijn. Want hoewel het vrouwen `verboden` was kanji (Chinese karakters) te gebruiken, mochten ze zich wel bedienen van kana (het fonetische schrift) en werden hun geschriften veelvuldig verspreid onder de leden van het hof. Voor een keizerin waren getalenteerde hofdames dan ook een teken van macht en invloed.
Het leven aan het Japanse hof
Doordat het de keizer, net als andere edelen, toegestaan was meerdere vrouwen te hebben, was het van belang in diens goede gunst te blijven en zich te omringen met de juiste entourage. Een goede opleiding vormde hierbij een grote troef. Het leven aan het toenmalige Japanse hof werd immers gekenmerkt door allerlei rituelen en afspraken die in het bijzonder van edelen een verfijnde smaak vereisten en die zich vertaalden in een verzorgd uiterlijk (kledij en parfum), kalligrafie, kennis van de Chinese klassieke gedichten en muzikale vaardigheden. Het is een van de redenen waarom net deze elementen in Het verhaal van Genji zo een belangrijke rol spelen.
Het keizerlijke hof in de 11e eeuw was met andere woorden er een van decorum, wisselende machtsverhoudingen en artistieke verfijning maar ook van avontuurtjes. Adellijke mannen en vrouwen die in een eenzelfde ruimte verbleven, dienden weliswaar van elkaar gescheiden te zijn door blinden of gordijnen, toch waren er meer dan voldoende clandestiene nachtelijke bezoekjes die oogluikend werden toegestaan. Zolang het maar niet te opvallend gebeurde en voor roddels zorgde, leek veel mogelijk aan het hof. Huwelijken werden gesloten op jonge leeftijd en waren vooral van politiek belang, liefde speelde daarbij geen rol. Bovendien bleef de vrouw in het ouderlijke huis wonen en was de echtgenoot vaak niet meer dan een bezoeker. Liefdesbrieven tussen al dan niet gehuwde edelen waren schering en inslag en de woordkeuze en kalligrafie waren doorslaggevend voor het bestendigen van een relatie.
Het verhaal van Genji
Nergens wordt dit beter in de verf gezet dan in Het verhaal van Genji, dat potentieel geïnspireerd is door het leven van Minamoto no Toru, een zoon van keizer Saga en lid van de Saga Genji-clan. Net als Toru is Genji immers een zoon van de keizer die om verschillende redenen (in de eerste plaats onder druk van andere edelen) geen rechten op de troon heeft. Als minamoto (een prins zonder troonrecht) komt hij echter wel nog steeds in aanmerking voor de hoogste posten aan het hof, waaronder die van minister van links en de minister van rechts. Behoudens Toru lijkt Shikibu ook naar andere personen en gebeurtenissen verwezen te hebben, al blijft dat speculatie niet in het minst omdat ze in haar werk haar talloze personages altijd met functies of kenmerken benoemt, veeleer dan hen bij naam te noemen.
Dat het werk ruim duizend jaar later nog steeds leesbaar is en met recht en rede een klassieker heet, mag volledig op conto van Shikbi geschreven worden, toch heeft geluk een niet onbelangrijke rol gespeeld. Nauwelijks een eeuw later was het werk vanwege de archaïsche hofstijl immers als zo goed als onleesbaar geworden. Pas in de vroege 20e eeuw verscheen een eerste versie in het moderne Japans, de vroegste vertalingen in het Engels dateren uit 1882 maar de eerste volledige en getrouwe vertaling verscheen pas in 2001. In het Nederlands verscheen in 2013 een eerste en volledige vertaling door Jos Vos, in twee delen. Die vertaling is opnieuw beschikbaar gemaakt in vier aparte delen die elk een min of meer afgesloten verhaal vormen en samen het levensverhaal van Genji vertellen.
Deel 1
Het verhaal van Genji – Deel 1 start met een korte introductie van Genji’s moeder, die een lievelinge van de keizer is. Ondanks, of net vanwege, haar schoonheid en goede karakter krijgt ze aan het hof gedurig te maken met plagerijen en achterklap, in die mate dat haar gezondheid er onder lijdt. Wanneer Genji nauwelijks drie jaar oud is, sterft ze, waarna de jongen eerst door zijn grootmoeder opgevoed wordt maar al snel op verzoek van de keizer terugkeert naar het paleis. De keizer heeft intussen ook een nieuwe vrouw gehuwd, Fujitsubo, die opvallend sterk lijkt op Genji’s moeder maar van een hogere rang is en bijgevolg niet te maken krijgt met de afgunst die haar voorgangster ten val bracht. Het eerste deel focust op de nog jonge Genji, die hoewel gehuwd met een dochter van de Minister van Links, de nodige avontuurtjes beleeft en met zijn vrienden en vertrouwelingen over de liefde en perfecte vrouw filosofeert.
Meer dan de latere delen vertoont dit eerste deel hierdoor een hoog soapgehalte, met de beminnelijke Genji van de ene vrouw naar de andere fladdert en vooral vanwege zijn schoonheid en verfijning steevast op meer begrip kan rekenen dan alle anderen. Een eerste belangrijke omwenteling komt er wanneer hij de nog kinderlijke maar nu al wondermooie Murasaki (een nichtje van Fujitsubo) onder zijn hoede neemt en besluit haar opvoeding ter harte te nemen. De manier waarop Genji haar de facto ontvoert, voelt voor moderne lezers schokkend aan, evenals het feit dat hoewel ze Genji’ss belangrijkste vrouw zal worden, net door haar status (haar moeder is van gewone komaf) nooit eenzelfde status kan bereiken als Genji’s andere veroveringen.
Wanneer in het negende hoofdstuk de keizer sterft en Genji’s halfbroer de nieuwe keizer wordt, dient hij voor de eerste maal rekenschap af te leggen voor zijn onbezonnen gedrag. Genji heeft zich immers de toorn van Kokiden, de eerste vrouw van de oude keizer en moeder van de nieuwe, op de hals gehaald door een avontuurtje te hebben in haar huis. Zij ziet de kans schoon de keizer ervan te overtuigen Genji uit het hof te verbannen, waarna deze zich terugtrekt in het vissersdorpje Suma. Genji’s ballingschap is echter van korte duur want nog geen hoofdstuk later (het afsluitende van dit eerste deel), is hij al opnieuw teruggeroepen naar het hof.
Op basis van dit eerste deel krijgt de lezer een boeiend beeld van het leven aan het Japanse hof waar verfijning en decorum boven alles heersen en afkomst primeert. Gewone lieden komen dan ook nauwelijks tot niet aan bod, de enkele keer dat Murasaki hen vermeldt, worden ze afgeschilderd als ruw en onbehouwen. Ook het gros van het hof lijkt de moeite van het vermelden nauwelijks waard, al is dat geen bezwaar want het verhaal bevat sowieso al een meervoud aan personages die slechts nu en dan opduiken en toch een relevante rol spelen binnen het leven van Genji. Hoezeer de machinaties en intriges aan het hof ook netjes beschreven worden, dit eerste deel overstijgt vaak nauwelijks het roddelcircuit. Genji komt vooral naar voor als een zorgeloze flierefluiter die dankzij zijn charmes en schoonheid met alles weg lijkt te komen en weinig tot geen verantwoordelijkheidsgevoel kent. Dat hij ondanks alles toch om zijn vrouwen geeft, blijkt wanneer zijn officiële vrouw sterft en haar dood hem niet onberoerd laat
Voor Murasaki, die haar verhaal vermoedelijk in delen schreef en haar verhaal liet evolueren op basis van de reacties, vormen deze eerste twaalf hoofdstukken al een mooie stijloefening, maar van een echte verhaalevolutie is nauwelijks sprake. Daarvoor is het wachten op het tweede deel, dat een volwassen geworden Genji niet alleen in een hoge positie aan het hof plaatst, maar hem ook laat nadenken over hoe hij zijn officieel erkende zoon en dochter eveneens aan de macht kan helpen.
Deel 2
In het tweede deel, met een volwassener Genji en een nieuwe keizer (zijn halfbroer) aan de macht, krijgt zijn levensverhaal een nieuwe en interessante wending. Geplaagd door een oogkwaal en spijt, vreest de keizer dat zijn lijden een straf van de goden is omdat hij Genji verbannen heeft. Die wordt teruggeroepen naar het hof, waarna de keizer aftreedt ten voordele van zijn jongere halfbroer Reizei, die in werkelijkheid een zoon van Genji is. Doorheen dit hele deel zal overigens verschillende malen opgemerkt worden hoezeer Reizei en Genji op elkaar lijken zonder dat iemand ook maar het vermoeden uitspreekt welke band tussen beiden bestaat. Nu Genji opnieuw in de gratie van het hof staat, is er niets dat zijn carrière nog in de weg staat. Halverwege dit tweede deel staat hij dan ook op het hoogtepunt van zijn macht: van supernumerair raadsheer naar paleisminister klimt hij tot slot op tot de functie van premier.
Machtiger en volwassener geworden, vergeet hij zijn oude minnaressen en geliefdes niet en laat hij zelfs voor verschillende onder hen huizen bouwen. Ook zijn dochtertje, dat hij verwekte in ballingschap, wordt naar de hoofdstad gehaald en zal door Murasaki opgevoed worden. Genji`s zoon Yugiri is ondertussen op een leeftijd gekomen dat het andere geslacht hem niet onberoerd laat en buiten hem om worden dan ook allerlei plannen bekokstoofd om hem aan bepaalde partijen te koppelen, dan net er van weg te houden. Een belangrijke rol hierbij is weggelegd voor Kumoi no kari, dochter van Genji`s zwager en vroegere vriend, die samen met Yugiri opgroeide (ze zijn tenslotte verwanten) en voorbestemd is diens vrouw te worden, al lijkt haar vader daar alvast niet mee opgezet.
Yugiri zelf worstelt met zijn gevoelens voor haar, maar is ook aangetrokken tot de tien jaar oudere Murasaki. Die voelt zich, na in het eerste deel Genji`s lieveling geweest te zijn, steeds meer aan de kant geschoven. Hoewel ze nog steeds een belangrijke rol speelt in Genji`s leven en zijn dochter zal opvoeden en klaarstomen voor het hof, ziet ze in de in dit deel geïntroduceerde Tamakazura een bedreiging. Die is door Genji geadopteerd en is de dochter van Genji`s zwager, al is die laatste van haar bestaan niet op de hoogte. Hoewel ze er naar verlangt opnieuw in contact te komen met haar biologische vader houdt Genji lang die boot af, enerzijds omdat hij naar haar verlangt (al wijst ze zijn avances af) maar anderzijds ook omdat het feit dat haar vader niet weet dat ze bestaat, Genji een extra hefboom geeft om zijn macht en status te verzekeren.
Net als in het eerste deel staan opnieuw decorum en intriges centraal in een poging hogerop te klimmen, dan wel de macht te verzekeren. Een belangrijk verschil met het eerste deel is dat de belangrijkste hoofdpersonages niet langer zorgeloze edelen zijn maar verantwoordelijke rollen hebben en zich ervan willen verzekeren dat ook hun nakomelingen een hoge positie en invloed zullen verwerven. Geheel conform de toenmalige gebruiken aan het hof, gaat Murasaki uitgebreid in op hoe de verschillende personages zich kleden, welke geschenken ze aan elkaar geven en zelfs hoe hun woningen er uitzien.
Meer dan iets anders, geldt dan ook de uiterlijke schijn immers als een weerspiegeling van de werkelijke invloed en status. Door deze focus blijven de personages echter ook oppervlakkig getekend, al zal een toenmalige lezer zich ongetwijfeld tussen de lijnen door een duidelijker beeld van de protagonisten gevormd hebben. Hun gedrag vormde immers een duidelijke afspiegeling van het werkelijke leven aan het hof. Dat laatste vormt de kracht van dit tweede deel, dat door de aandacht te verschuiven naar de posities van de belangrijkste personages en hoe ze zich staand proberen te houden binnen een wereld van wisselende allianties, weet de herhaling en verveling te vermijden, zelfs al blijft er veel aandacht geschonken worden aan decorum en uiterlijke schijn.
Deel 3
Het derde deel verschilt op verschillende vlakken van de vorige delen. Vooreerst zijn de eerste twee hoofdstukken opvallend langer dan alle eerdere (en latere) delen, daarnaast is de toon opnieuw heel anders. Verhaalden de eerste twee delen een overgang van de zorgeloze en onverantwoordelijke naar een ouder en wijzer geworden Genji, dan lijkt in dit derde deel liefde en verlies centraal te staan. Wanneer de voormalige keizer en Genji`s halfbroer Suzaki besluit in het klooster te treden, maakt hij zich grote zorgen over zijn dochter die bekend staat als de ‘Derde Prinses’. Hoewel hij in besmuikte termen bij Genji`s zoon Yugiri aanstuurt op een huwelijk (Yugiri is intussen getrouwd met Kumoi no kari) zal het Genji zijn die haar tot vrouw neemt. Haar kinderlijke karakter en onwetenheid vormen evenwel een struikelblok voor een echt diepe band met Genji, voor wie -ondanks haar `lage` afkomst – Murasaki de belangrijkste vrouw in zijn leven blijft. Kashiwagi, een vriend van Genji, die net als hij eerder Tamakazura het hof maakte, huwt met de Tweede prinses (de oudere zus van de Derde prinses) maar verlangt naar de Derde prinses en zal – zo wordt besmuikt duidelijk gemaakt – zich ook aan haar vergrijpen en bezwangeren waarna de relatie met onder andere Genji onder druk komt te staan.
Het derde deel staat nog steeds bol van de beschrijvingen van grandeur en rituelen maar zoals de verkrachting van de Derde prinses duidelijk maakt, is de toon van deze hoofdstukken veel dramatischer van aard. Verschillende van de hoofdpersonages worstelen met hun sterfelijkheid en het gevoel dat voor hen de tijd is aangebroken om in het klooster te treden. Een aantal onder hen zal ook sterven waardoor in de laatste hoofdstukken van dit deel nieuwe personages op de voorgrond treden. Het is een bitterzoet sluitstuk waarmee Genji`s leven afgesloten wordt en een deel waarin vader en zoon eenzelfde zonde begaan maar Genji er ondanks alles beter mee weggeraakt dan zijn arme zoon. Door bovendien – zij het zijdelings – wat meer de aandacht te leggen op het leven van de vrouwen in de entourage, geeft Shikibu op een subtiele wijze kritiek op hoe onzeker zelfs het leven van adellijke dames was en hoe weinig rekenschap mannen dienden af te geven voor hun gedrag.
De schone schijn die in de eerste twee delen zo uitvoerig beschreven werd, heeft duidelijk een keerzijde die grotendeels onbesproken blijft. Daarnaast toont Sikibu een meesterschap in hoe ze de dood van enkele personages beschrijft, alsook in hoe die een impact heeft op de omgeving. Het overlijden van Genji zelf blijft onbesproken al wordt vermoed dat dit hoofdstuk (of meerdere) verloren gegaan is. In de laatste drie hoofdstukken verschuift de aandacht dan ook naar twee nieuwe personages, al wordt er verondersteld dat dit gedeelte niet door Murasaki zou geschreven zijn.Nochtans maakt het laatste deel van Het verhaal van Genji duidelijk dat zij zelf ook met deze verhaallijn aan de slag gegaan is en zo een coda geschreven heeft die de focus legt op Genji’s nageslacht. Of het werkelijk deel uitmaakt van het Genji-verhaal dan wel een op zichzelf staand geheel is, lijkt er minder toe te doen daar zowat iedereen het er over eens dat Murasaki hier eens te meer schittert als verteller en auteur.
Deel 4
In het laatste deel van Het verhaal van Genji staan niet langer Genji en de zijnen centraal maar wel diens echte en vermeende nageslacht. De ernstige en plichtsgetrouwe Kaoru is officieel de zoon van Genji en de Derde prinses, maar in werkelijkheid het kind van Tamakazura. Hij behoort tot de intimi van het hof en is de beste vriend van de zorgeloze, onverantwoordelijke Derde prins. Wanneer Kaoru hoort dat de vroegere Achtste prins, een verwant van Genji die aan het hof in ongenade was gevallen, in Uji leeft als een boeddhistisch monnik zonder ingetreden te zijn, besluit hij hem te bezoeken in de hoop van hem te leren. De Achtste prins wil echter de wereld achter zich laten en vraagt Kaouru om diens oudste dochter Oigimi tot vrouw te nemen.
Hoewel hij na een glimp van haar opgevangen te hebben, verliefd wordt op haar, blijft hij twijfelen. Zelf hoopt ze haar jongere zus Nakonokimi aan hem te koppelen maar ook hieromtrent slaagt Kaoru er maar niet in tot een besluit te komen. De Tweede prins die op hoogte wordt gebracht van de `escapades` van zijn vriend, zal finaal de tweede dochter tot vrouw nemen. Oigimi sterft onverwachts en laat Kaoru rouwend achter tot die ter ore komt dat de Achtste prins nog een derde dochter heeft bij een andere vrouw – Ukifune – en dat die het spiegelbeeld is van Oigimi. Kaoru zet zijn zinnen op haar maar ook de Tweede prins laat een oogje op haar vallen, terwijl het meisje dat ver van het hof is opgegroeid, niet weet hoe ze beide mannen op afstand moet houden.
Meer nog dan in deel 3 verlegt Shikibu de aandacht naar hoe vrouwen zich gevangen weten tussen hun eerbaarheid bewaken, romantische avontuurtjes beleven en geen van de aanbidders voor het hoofd stoten. Door bovendien het aantal personages sterk te beperken, blijft het verhaal gebalder en wint het aan dramatische zeggingskracht. De band met de eerste drie delen is relatief los, al kan net zo goed van de aanzet tot een dynastiek verhaal gesproken worden waarbij de vloek die in het eerste deel over Genji uitgesproken werd door Genji`s officiële vrouw toch nog bewaarheid wordt. Dat ook dit deel een `open` einde kent, leidt tot vermoedens dat Het verhaal van Genji niet af is, al is het hoe dan ook een bevredigend sluitstuk.
Ruim duizend jaar na het eerste verschijnen blijft Het verhaal van Genji lezers beroeren. Het vraagt zeker in de eerste hoofdstukken enige aanpassing om in de denkbeelden van het toenmalige Japanse hof te geraken en de uitvoerige beschrijvingen van kledij en dergelijke op te nemen, maar wie de nodige achtergrondkennis heeft, beseft dat dit wel degelijk een meerwaarde voor het verhaal biedt. Vertaler Jos Vos voorziet bovendien een uitvoerig notenapparaat dat nog meer verduidelijkt hoe intelligent het verhaal wel opgebouwd is en voor toenmalige lezers vele verwijzingen en intelligente woordspelingen kende. Het verhaal van Genji is geen roman die op enkele zwoele zomeravonden uitgelezen kan worden. Het verhaal vraagt zijn tijd en inspanning maar is dat meer dan waard.