Wie de uitgeverij een beetje volgt, weet dat Lannoo niet zomaar boeken op de markt brengt. Veel educatief materiaal ziet het licht in Tielt, maar meer algemeen kiezen de West-Vlamingen niet zelden voor ‘boeken met een boodschap’. Ook Peter Piots Geen tijd te verliezen is er zo één: lectuur waarmee de lezer voelt zichzelf als mens inwendig rijker te maken.
Peter Piot is misschien een naam die niet iedereen iets zegt. Nochtans zou de man binnen een aantal jaren wel eens een van de belangrijkste figuren kunnen blijken die België ooit heeft voortgebracht. Hij werkt immers als arts en wetenschapper, domeinen waarin een mens zich nu eenmaal als belangrijk kan profileren. Piot is daarbij geen burgerlijke laboratoriumrat, maar een onderzoeker die op de barricades durft te staan. Hij voert onderzoek naar infectieziekten in Afrika, uiteraard het gebied bij uitstek waar het vaak aan medische hulp ontbreekt. De wonderen die wat extra financiën en meer goodwill bij farmaceutische firma’s zouden kunnen bewerkstelligen, zijn niet te overzien. Toch is Geen tijd te verliezen geen epistel waarin de Westerse mens nog maar eens op de vingers wordt getikt. Het is een veel persoonlijker boek, waarmee Piot de lezer juist veel meer bij het hele probleem weet te betrekken.
Hoewel een bescheiden man, dankt Piot zijn grootsheid aan het feit dat hij de werkelijkheid groots wil zien. Zo is deze publicatie oorspronkelijk getiteld No Time to Lose. A Life in Pursuit of Deadly Viruses: door voor het Engels te kiezen bereikt Piot uiteraard een breder publiek. Dat typeert ook de onderzoeker in Piot: iemand die het heft in eigen handen wil nemen en zich niet zomaar laat kisten door praktische beslommeringen — nog niet in acht genomen dat de auteur met zijn collega’s in het Engels communiceert. Het waren zijn doorzettingsvermogen, nieuwsgierigheid en uiteraard intelligentie die Piot ertoe brachten aan de basis te staan van de opsporing van het Ebolavirus en HIV-AIDS. In de tussenliggende jaren bekleedde Piot een aantal belangrijke posten binnen het raamwerk van de wereldgezondheidszorg. Hij doceerde niet alleen, maar was ook een tijd lang directeur van UNAIDS en adjunct-secretaris-generaal van de VN. Momenteel mag Piot zich directeur van de London School of Hygiene and Tropical Medicine noemen — een bewijs dat de arts zich niet blindstaart op de genezing, maar ook de nadruk durft leggen bij het belang van preventie. Nog steeds reist Piot voor zijn werk heel Afrika rond, om op diverse locaties projecten op te starten, laboratoria te bouwen, opleidingen voor Afrikaanse gezondheidswerkers op te zetten en te vechten tegen politieke tirannie, pleitend voor meer sensibilisering.
Ondertussen kent iedereen uiteraard de AIDS-problematiek en haar niet te onderschatten omvang. Toch is het enorm interessant om te lezen hoe Piot de ramp stukje bij beetje blootlegde, hoe de schaal van deze ziekte en haar verstrekkende gevolgen pas met mondjesmaat duidelijk werden. Deze memoires, waarin gezocht wordt naar een nog onbekend, erg mysterieus virus, lezen bijna als een thriller waarvan iedereen weet dat het eigenlijk de werkelijkheid is. Dat maakt het lezen alleen maar meer huiveringwekkend, hoewel Piot nooit de bedoeling heeft gruwel over zijn lezers uit te storten. Uit zijn verleden spreekt immers ook een enorme fascinatie voor het continent Afrika en een diep respect voor de bevolking, die de realiteit positief probeert in te zien en zelden klaagt. De grote menselijkheid in dit boek is dan ook de keerzijde van het drama: aan een nog steeds aanslepende tragedie, koppelt Piot moeiteloos een relaas over kracht, doorzettingsvermogen, idealisme en de schoonheid van intermenselijke warmte. Dit boek, dat tegelijk wereldbeschouwelijk als extreem humaan kan genoemd worden, verdient eenieders aandacht. Tenminste voor wie zich interesseert voor de materie — wat gelukkig niet wil zeggen dat de lezer veel medische achtergrond nodig heeft, maar het is een pluspunt.