Een introductie is ondertussen niet meer nodig. Elvis en zijn zus Angèle zijn hot en bovendien zowat de enige Belgische muzikanten aan de andere kant van die verdomde taalgrens die daarover hebben weten te stappen. Chocolat is alles behalve Roméo’s eerste album, maar wel datgene dat hij naar buiten wenst te brengen als zijn eerste solo studioalbum. Aan de negentien nummers op de tracklist te zien, was er geen gebrek aan materiaal. Maar werd het kaf ook van het koren gescheiden?
Het eerste dat opvalt, is dat er met de productie alvast niets mis is. Dat er in dit aspect van de muziek tijd gestoken is, staat buiten kijf. Elk klankje is langs het make-updepartement gepasseerd om er zo goed mogelijk uit te zien op de camera. Uw subwoofers in het bijzonder worden in de watten gelegd. Bijwijlen is elk kantje er echter afgevijld en houdt de muziek niet echt veel bite meer over. Een mooi voorbeeld daarvan is de vooruitgeschoven single “Malade”. Ja, het opent met een fuzzy bass, maar veert al snel richting ultra gladde pop, tot het geheel finaal stroperiger dan Luikse siroop wordt. Iets te veel van het goede en een vreemde keuze als eerste single.
Vreemd, omdat het nummer een schitterende tegenpool heeft twee nummers verder op de tracklist. Gaat “Malade” over een man die een breuk probeert te verwerken, dan gaat “Parano” over een vrouw die haar man niet vertrouwt. De tekst is veel scherper, het arrangement – dat eveneens strijkers bevat – is pakkend in plaats van stroperig en de gastbijdrage van -M- maakt het nummer af. Een hoogtepunt.
Vreemd ook, want gelukkig niet echt de lading dekkend. Al moet gezegd worden dat geen enkel nummer dat doet. Een sterkte van het album is namelijk de veelzijdigheid: naast stroop vindt u er evengoed chill (“Intro”), trap (“Normal”), oldskool (het uitstekende “Kuneditdoen” met Zwangere Guy), een zomerhit (“Soleil”) en zelfs een clubhit. Die laatste, “T’es Bonne”, gezegend met een lichtjes briljante beat, is meteen ook een beetje Roméo’s “woke” nummer, geschreven als een sarcastische blik op het machistische club circuit. En daarmee is de lijst niet eens af.
Op de vorm valt dus, afgezien van soms wat overgeproduce, niet al te veel op te merken. Hoe zit het met de inhoud? Wel, daar valt de eindbalans wat dubbel uit. Het is ironisch dat we Elvis in “Intro” horen zeggen: “J’ai perdu du temps à vouloir essayer de plaire à tout le monde”, terwijl dat nu net het gevoel is dat dit album teweegbrengt. Niet per se op een negatieve manier door zichzelf te verloochenen. Het is eerder alsof hij zich bewust is geworden van zijn voorbeeldfunctie en het gewicht voelt van de vele, vaak jonge, mensen die hij nu bereikt. Zo doet hij bijvoorbeeld erg zijn best om zijn eigen overvloedige alcohol- en drugsgebruik uit het verleden in een slecht daglicht te stellen en iedereen te verzekeren dat hij zijn les geleerd heeft en tegenwoordig liever op tijd thuis is om zijn favoriete tv-reeks te kunnen volgen (“194”, vernoemd naar zijn lengte – met een erg fijne sax solo overigens). Neen, uiteraard is dat geen foute boodschap, maar het komt soms wat geforceerd, quasi pedagogisch over. Er is een beetje spontaneïteit en wat van zijn charmante, speelse je m’en fous-uitstraling van voorheen verloren gegaan (“Diable” van op Morale 2, iemand?).
Dat contrast tussen enerzijds zichzelf zijn en blijven, en anderzijds de rol van vedette opnemen, is dan ook een wederkerend thema doorheen de nummers. Van “Intro”, waar hij alle media door het slijk haalt en tegelijk toegeeft dat hij ze nodig heeft (“…moi, j’dois faire des vues et des streams, c’est plus les mêmes styles de revenus de diffusion…”) over “Bobo” waarin hij zijn “niet van de straat”-zijn — en dus niet voldoen aan het cliché van de rapper — opeist (“Le rap a touché les hipsters, ce rappeur est un jeune bobo/Et tout le monde s’en branle parce que ce rappeur est vraiment trop chaud”) via “194” (“J’m’en fous, j’sors plus, c’est dead, on connait trop ma tête, mes fans savent où j’habite”) tot “Normal” over hoe hij de tijd begint te missen toen hij niet herkend werd op straat. Kortom, hij worstelt met het plotse succes, al helemaal in deze tijden van sociale media-gekte waarin de grenzen van de privacy steeds verder vervagen en een simpele uitspraak op Twitter vaak aanleiding is voor een beerput aan reacties. Wat dat laatste betreft, verdient hij zeker een pluim voor “La Belgique Afrique”, een nummer over het nog steeds gevoelige onderwerp van ons koloniale verleden, alsook een sneer naar extreem rechts. Zijn inbox zal goed gevuld zijn met fijne berichtjes.
Naast het mindere “Malade” staat er eigenlijk maar één echt valse noot op de plaat, met name de afsluiter “Perdu” met Damon Albarn. Iemand van het departement Marketing bij Barclays zal deze feat wel briljant gevonden hebben, maar het nummer staat daar werkelijk niets te doen. Noch Elvis noch Albarn lijken er bijzonder veel zin in te hebben, het Albarnesque arrangement wil niet helemaal pakken met Elvis zijn stem en het refrein staat als een tang op een varken. Gruwelijk zonde, want het album had uiterst pakkend kunnen eindigen met “En silence”, een naar de keel grijpende ode aan vrienden die te vroeg heengegaan zijn, waarvan één terwijl Elvis en anderen erop stonden te kijken. Dàt, dat komt aan.