Toegegeven, het is ver gekomen maar tegenwoordig slaat de angst ons om het hart als Neil Young nog eens een nieuw studioalbum aankondigt. Zijn vorige twee pogingen (The Monsanto Years en Peace Trail) waren ellendige miskleunen die een dieptepunt vormen in zijn imposante discografie. Gelukkig blijkt een wat meer geïnspireerde Neil Young aan het werk geweest te zijn op The Visitor.
Op dezelfde dag dat dit album het levenslicht zag, opende Neil Young ook zijn archieven voor het grote publiek. Begonnen sommigen te vermoeden dat de lange wachttijd na de release van Archives Volume 1 in 2009 een teken was dat hij van gedachten veranderd was en er geen volgende volumes meer zouden komen, dan blijkt dat nu vals alarm geweest te zijn. De tijden veranderen echter en deze keer hoort er geen fysieke release (meer?) bij en wordt het geheel nog allesomvattender opgevat. Het is overigens niet zo dat Young de eerste rocklegende is die zijn oude teksten, foto’s, nota’s en andere memorabilia voor het grote publiek beschikbaar stelt. Maar waar Bob Dylan (in het godvergeten Tulsa, Oklahoma) en Lou Reed (in de New York Public Library) fysieke archieven openden, doet Neil Young dat volledig digitaal.
Op de website van zijn archieven kan je online niet alleen al zijn muziek in hoge resolutie beluisteren — van de eerste nummers “The Sultan” en “Aurora” die hij opnam met The Squires in 1962 tot deze The Visitor — maar evengoed een schat aan informatie aan opnamegegevens, vroegere tours of foto’s raadplegen. Het meest tot de verbeelding sprekend zijn echter de talloze niet eerder uitgebrachte albums waarvan de archieven melding maken. Dat zijn dan platen — die soms al een mythische status verworven hebben bij de fans — als Homegrown (1974), Chrome Dreams (1976), Solo Trans (1982), Garage (1986, met Crazy Horse) of Toast (2000, ook met Crazy Horse). Voorlopig worden alleen de titels aangehaald op de site, maar de volgende jaren kunnen we ongetwijfeld nog uitkijken naar een hele reeks interessante archiefopnames van Neil Young, zoals hij eerder dit jaar al deed met het uitstekende Hitchhiker. Kortom, die archieven zijn een ware goudmijn voor de Young-fans.
Maar terug naar The Visitor, zijn nieuwste album waarvoor hij opnieuw een beroep deed op Promise Of The Real, wat ondertussen zowat zijn nieuwe los-vaste begeleidingsband lijkt te zijn geworden. “I’m Canadian by the way / And I love the USA” luidt het meteen duidelijk in het openingsnummer “Already Great”. Neil Young mag dan wel geboren zijn in een onooglijk dorpje in the middle of nowhere van de Canadese prairies, ondertussen verblijft hij al veel langer in de Verenigde Staten dan hij ooit in zijn vaderland gewoond heeft. Dat hij een mening heeft over de toestand in zijn geadopteerde thuisland heeft hij nooit onder stoelen of banken gestoken. Ook al heeft hij nooit meer een protestsong geschreven die even urgent — en goed — was als “Ohio”, de voorbije jaren staat hij meer op de barricades dan ooit tevoren. Young windt er weinig doekjes om dat hij weinig op heeft met de Oranje Brulkikker in het Witte Huis: “And I’m living with a game show host / Who likes to brag and has to boast / And tears down all the things that I hold dear” klinkt het scherp op “Almost Always”.
“No Wall / No Ban / No Fascist USA” schreeuwt het koor in het openingsnummer “Already Great”. De kans lijkt plots onbestaande dat een van Youngs songs nog misbruikt zal worden door de Oranje Kleuter in een verkiezingsmeeting. Maar ook de Keystone pijpleiding die dwars door waardevol milieugebied en door de heilige gronden van de Native Americans gaat, zit Young nog altijd dwars op “Fly By Night Deal”.
Gelukkig blijken Young en Promise Of The Real deze keer ook muzikaal geïnspireerd te zijn geweest, al valt het op dat er vaak geknipoogd wordt naar ouder werk. “Almost Always” klinkt als een outtake van Harvest Moon en “Change of Heart” ademt de nonchalante sfeer uit van Sleeps With Angels. Maar ook als het er wat steviger aan toe gaat, staat de band van Lucas Nelson zijn mannetje: de krakkemikkige blues “Digging A Hole” en “Stand Tall” — waarin de klimaatnegationisten een veeg uit de pan krijgen — galopperen door het territorium waar Crazy Horse vroeger rondwaarde.
Het mogen dan allemaal wel behoorlijk goeie nummers zijn, er is maar één nummer dat er echt bovenuit steekt. Net omdat “Carnival” zo’n buitenbeentje in het oeuvre van Young is, blijkt het de sleutelsong van The Visitor te zijn. Met zijn Latijns-Amerikaans ritme dompelt Young je onder in de wereld van het circus (“The greatest show on earth”), waar een jonge trapeziste het hart van de verteller stal. Het is het soort nummer dat een album een extra punt oplevert. Dat punt raakt hij echter alweer meteen kwijt door twee tenenkrullende songs die daarna volgen. “Children Of Destiny” is een derderangs Broadway-nummer en al even erg is “When Bad Got Good” dat zelfs bezwaarlijk een song genoemd kan worden. Veel verder dan nog een sneer naar de Oranje Blaaskaak in het “Lock him up”-refrein komt Young op dit onding niet.
We moeten er geen doekjes om winden: in de jaren ‘70 zou dit album een tegenvaller zijn geweest. Het zegt veel over hoe diep Neil Young de laatste jaren gezakt was dat we The Visitor nu zowaar bijna als een terugkeer kunnen interpreteren. Het album is misschien een divers allegaartje geworden, maar desondanks misschien wel het beste album van Neil Young sinds Psychedelic Pill.