Na het al te intimistische De kus in ruil voor een koninkrijk gooit Buurman ramen en deuren open. Dans & dwaal, pleit Geert Verdickt, en daar heeft hij bij momenten erg sterke argumenten voor.
“Alles wat je niet kapot maakt, maakt je sterker”. Het klinkt vastberaden, gebeten bijna, hoe Verdickt het in het openingsnummer er in hamert. Maar zo moet het zijn. Met Dans & dwaal wil hij bewust een krachtig antwoord bieden op de treurnis van vandaag. Brussel-Nice-Manchester-Barcelona, de steden rijgen zich aan elkaar in een eindeloze trieste dans, een mens met sympathie voor de mensheid voegt daar “En Amerika” aan toe. En probeert de hoop niet te verliezen.
Verdickt wil hopen. Omdat het moet en omdat hij niet anders kan. Op zijn vierde Buurmanplaat mag het dus ook wat meer uptempo. In het euforische titelnummer, bijvoorbeeld, dat zich laat opzwepen door een diepe baslijn. Of in “Alles wat je niet kapot maakt”, waarin een piano binnenwalst, en meteen de heel kamer in de maat doet dansen. “Intuïtiviteit” is dan weer potige rock met twee woorden; Clouseau meets Monza. Dat klinkt slechter dan het is, dankzij een refrein dat wérkt.
Elders horen we dan weer de hand van producer Jeroen Swinnen (Daan, Liefde voor muziek,…). Dan vallen plots de toefjes elektronica op, de lichte bliepjes in “Kuiltjes als ze lacht”, bijvoorbeeld, of de spacy geluidjes op de achtergrond van “Zo voorbij”. Maar het is ook in dat laatste nummer dat Buurman’s zwakte naar boven komt: het soort behaagzucht dat van dit “Opzij! Opzij! Opzij!” voor de éénentwintigste eeuw ook populistische handjeklap-hoempapa maakt. Een te veel en te gemakkelijk willen valt ook op in het brute “Goldrush” waarin een zin als “Ik ben de vogel voor de kat / ik de vogel zij de kat” pijnlijk uitsteekt als die dt-fout op dat examen Nederlands. Kleinkunst is verguisd voor een reden, we moeten die sfeer niet opnieuw oproepen.
Neen, dan liever de smachtende weemoed van “Achter de horizon”. Net als “Bladeren van goud” is het een pakkend kortverhaal, schaamteloos bulkend van romantiek als “London Stanstead” op Mount Everest zeven jaar geleden. De refreinen reiken naar de hemel, het verhaal is al even dromerig: zij en hij zitten weer in de auto, koplampen schijnen, en de toekomst lonkt misschien achter gindse einder.
“Alles, wat je niet kapot maakt, het maakt je sterker”. Verdickt zingt het nog eens over een huppelende Keane-piano kort voor het einde. De reprise is te veel, te plat alweer, maar het maakt ook deze plaat niet kapot. Het beste van deze plaat zingt al weken eindeloos in ons hoofd rond, en dat heet: kwaliteit. Buurman heeft zin in het leven, en dat is goed. Nu u nog.