Rotdag op het werk? Denk eens aan Zach Condon. In 2010 verdween hij een tijdlang van onze radar nadat een optreden op een Braziliaans strand eindigde met een bloedend oor, kapotte stem, gebarsten trompet en een pak gerief minder, wegens gestolen. Van de weeromstuit kwam er The Rip Tide. Twee jaar na BraziliĆ« vindt Condon zichzelf in een Australisch ziekenhuis. Mentale en fysieke uitputting, zeiden de dokters. Daarna volgde nĆ³g een schwalbe, ditmaal op het terrein van het hart: een harde echtscheiding, die verderspiraalde in een depressie. En nu is er No No No. Dat heet dan een dĆ©jĆ vu.
Al sinds zān negentiende maakt Condon, het gezicht van Beirut, liedjes alsof ze postkaartjes zijn. Royale scheuten koperblazers, bijgestaan door ukelele, accordeon, percussie en een slepende, stoffige stem kleurden zijn vorige platen in het soort sonorische sepia dat zān handelsmerk is geworden. Met nummers als āElephant Gunā, āPostcards From Italyā (Gulag Orkestar), āNantesā (The Flying Club Cup) en āSanta Feā (The Rip Tide) vertolkte hij goedlachse melancholie van over de hele wereld.
Vier jaar na The Rip Tide doorbrak Condon de stilte met āNo No Noā en, iets later, āGibraltarā. We geven het maar meteen mee: de twee singles van Beiruts vierde zijn ook gewoon de beste nummers op de plaat. Getest en bevonden op de enola-redactie (negende tent links in het Maxiliaanpark): geen mens die het kan laten spontaan te gaan wiebelen op de djembĆ© en het heerlijk hakkelende deuntje van opener āGibraltarā. Kan u er toch aan weerstaan, dan krijgt het volgende nummer u geheid op de knieĆ«n. āNo No Noā is een feest zoals alleen Condon het kan bedenken: eenvoudig van opzet en toch rijk in arrangement. Beirut klinkt minder analoog dan vroeger, maar weet nog steeds hoe ze muziek in uw buis van Eustachius moet ohrwurmen.
Op āAt Onceā, de derde track, plaatsen Condon en co zich voor het eerst in een verdacht licht: zijn ze lui geweest? Er is wel een aanzet — de blazers willen Ć©rgens heen –, maar Condon geraakt niet verder dan een aantal verhakkelde voorzetsels en bijwoorden. āAt once / At last / At allā, etcetera. En daaroverheen: een repetitief pianodeuntje dat bestaat uit een viertal snaren. Zo flinterdun verkoopt de Albert Heijn zijn kippenwit nog niet.
āAugust Hollandā doet het niet veel beter. Condons neuriĆ«nde, oude stemgeluid dat zo goed rijmt met de vrolijke percussie op āGibraltarā of de orgelgeluiden op āNo No Noā lijkt er hier wat bijgesleurd. āJongens, als we nĆ³g een instrumentaal nummer (āAs Neededā) brengen op een plaat die al maar negen nummers telt, zijn we eraan gesjareldā: opnieuw vrezen we dat Condon gewoon lui is geweest. Tegen het moment dat de strijkers worden ingezet, zijn wij volop aan het rĆ¼ckblicken naar de Zach van het ongrijpbare Gulag Orkestar. En denken we, een beetje triest: waar is dat fantastische jongmens gebleven?
Gelukkig is er nog de B-kant. Over de oppervlakte van āPerthā loopt een stroperige orgellijn — catchy als die op de titeltrack — en vlak daaronder kunnen een aantal koperblazers en een gitaar gestaag blijven borrelen zonder een eigen ruimte te claimen. Geen blazers op āFenerā, wel een kolderiek synth-lijntje dat de track halverwege tot een position switch dwingt. Is dit Beirut in bloedvorm? Neen, maar het technische vernuft van de band schijnt wel door. Toch: Beirut weet het niet zo goed.