Post-traumatische stress: Peter Verhelst weet wat het is, sinds hij op 23 april 2013 bijna het leven
liet bij een zwaar ongeval op de E40. Zijn voertuig ging meermaals over kop, maar de airbags deden
hun werk. De inzittende kwam er met wat kleerscheuren, bloedverlies en vooral veel schrik vanaf. Na
wekenlang geplaagd te zijn door herinneringen aan de crash, die te pas en te onpas opdoken, besloot
Verhelst zijn ervaring als creatieve impuls te gebruiken voor een nieuw boek. Een boek even
onafwendbaar als een noodlottige crash – een gulzig verhalenbordeel zoals Verhelst ze graag
schrijft.
Al bij al hield Verhelst weinig over aan zijn ongeval, behalve dan een gat in zijn geheugen. Dat gat
bestrijkt slechts enkele seconden, eigenlijk het moment van de crash zelf. In die leegte ervoer de
schrijver dat alles mogelijk wordt. Verhelst ving tijdens die zo intense seconden van het ongeluk met
name een glimp op van andere dimensies – weliswaar niet letterlijk, maar in filosofische zin. Terwijl
hij door de lucht zweefde, werd tijd een rekbaar begrip. Seconden hadden uren kunnen zijn, “het hier
en nu” een “ooit elders”. In De kunst van het crashen, dat op ongeveer twee maanden tijd van
A tot Z werd neergepend, reconstrueert de schrijver niet de feiten van het ongeval, maar wel de
werelden die het accident voor hem heeft geopenbaard. Die universa zijn, zoals wel vaker bij
Verhelst, schijnbaar onwerkelijk: er heersen ondemocratische regimes, er wordt in vreemde talen
gecommuniceerd, uitgestorven diersoorten zwerven er rond, net als onwezenlijk mooie vrouwen… In
Verhelsts proza is de werkelijkheid slechts het materiaal voor het imaginaire, dat de Vlaming
mateloos intrigeert en via hetwelke de man iets probeert te zeggen over het universeel menselijke
dat de ware pracht van onze soort uitmaakt. Via de verbeelding raakt hij met andere woorden aan
een ingebeelde planeet die zich “de schoonheid van onze wereld herinnert”, en haar tegelijk
incarneert. De volheid, de dwingende zintuiglijkheid, de weelde van de landschappen die Verhelst
voor het geestesoog roept: naar goede gewoonte maakt de virtuoze taal het allemaal zo
aanschouwelijk, dat de in een mystieke waas gehulde vertellingen toch resoneren, ergens diep
vanbinnen.
Of het nu theater, poëzie of proza is waar Verhelst zich op stort, telkens weer geeft hij blijk van
een lak aan grenzen. In zijn met de Herman De Coninckprijs 2015 bekroonde bundel Wij totale
vlam werden, niet voor het eerst overigens, gedichten opgenomen die uitgepuurde kortverhalen
lijken, compacte situaties waarvan het verhalende op gelijke voet staat met het atmosferische. In zijn
toneelwerk zoekt Verhelst naar de ondefinieerbare, quasi transcendente spanning die evenzeer over
zijn poëzie hangt – een spreekwoordelijk magnetisch veld, of een potentiaalverschil die op scène niet
verbaal, maar non-verbaal wordt opgebouwd. In zijn langere romans, zoals ook in het melancholisch
getinte Huis van de aanrakingen doet Verhelst trouwens een soortgelijke gooi naar een
metafysische staat van opwinding, door verhalen te ontrafelen, te omstrengelen, te verweven, te
laten oplossen, of door de lezer enkel met de aanzet tot een geschiedenis kennis te laten maken, de
schets van een personage uit te tekenen, de suggestie van iets dat er toe doet aan te bieden, en het
daar verder bij te laten. In De kunst van het crashen is dat niet anders. De verbeelding van de
lezer wordt een van de hoofdrolspelers, zonder dewelke de verhalen geen coherentie kunnen
vertonen. Net de ruimte die Verhelst open laat, alsof hij daarmee de seconden “vrijheid” huldigt die
hij zelf ervoer tijdens de crash, maakt van de lezer een medeplichtige, iemand die de structuur moet
zien te ontcijferen, omdat sleutels voor gebeurtenissen of gesprekken in andere verhalen kunnen
liggen. Verhelst laat het lezerspubliek daarbij niet aan hun lot over, want hij begeleidt met zachte
hand, en introduceert heel subtiel een bepaalde logica waaraan het boek lijkt te beantwoorden.
Ondanks de schijnbare chaos en ondanks het voorwendsel van een roman als collagewerkstuk, is dit
boek een knap opgebouwd staaltje literatuur, waarvan de onuitspreekbare inwendige structuur zich
steeds meer laar voelen.
Lijkt De kunst van het crashen een roman waarmee de lezer niets anders kan doen dan
zich te pletter lezen, dan openbaart zich, naarmate het boek vordert, een zachtheid en een tederheid
die het publiek, na talloze omzwervingen, warm omsluit. Ook een gecombineerd format, waarin non-
fictie en ongebreidelde fictie samenkomen, weet Verhelst dus naar zijn hand te zetten. Een zoveelste
juweel dus, binnen een polychroom oeuvre vol (polymorfe!) edelstenen.