De meest afstandelijke schrijver van de Nederlandse letteren heeft opnieuw een opmerkelijke manier gevonden om zichzelf in de kijker te plaatsen. Arnon Grunberg liet niet alleen de eigen hersenactiviteit meten tijdens het schrijven van Het bestand, maar liet daarna ook 350 proeflezers zich onderwerpen aan een meting terwijl ze het boek lazen. Conclusie: ze werden er niet vrolijk van.
Als er dan ook één constante mag zijn in het oeuvre van Grunberg, is het wel dat geen van zijn personages echt sympathiek is of ook maar een beetje oprecht deelneemt aan het dagelijkse bestaan. Veel liever sluiten ze zich op in een bepaald omhulsel of een gedraging die hun wezen steeds meer overneemt tot finaal alleen de vorm overblijft. Dat is in Het bestand niet anders. Hoofdpersonage – of is het lijdend voorwerp? – van dienst is ditmaal de jonge vrouw Lillian die leeft voor het internet, de plek waar ze het liefste vertoeft en waar ze zichzelf onder meer de identiteit van een Oosterse prinses aanmeet. Geobsedeerd door hoofdrekenen en het kraken van sites, zonder verder doel, geraakt ze bevriend met enkele hackers die haar helpen om een pedoseksueel te ontmaskeren en die Lillian doen beseffen dat ze een wraakengel is.
Wanneer niet veel later een van haar hackervrienden gearresteerd wordt, besluiten ze om allemaal in de anonimiteit onder te duiken en leert Lillian Banri Watanuki kennen, haar “geestelijke raadsman”. Op zijn aansporen neemt ze een job aan als receptioniste bij internetbedrijf BClever, gespecialiseerd in beveiliging. Wie Watanuki is, blijft overigens een raadsel, ook voor Lillian, die hem enkel kent van online gesprekken, maar in hem wel haar meester en leidsman erkent. Wanneer ze op het werk in contact komt met de wereldvreemde programmeur Seb, gelooft ze dat hij Watanuki is, alleen durft ze het hem niet te vragen. Op Seb na heeft ze overigens met niemand contact, al probeert haar baas Axel wel geregeld meer over haar te weten te komen.
Geheel conform de regels in het Grunberg-universum vervreemdt Lillian niet alleen steeds verder van haar omgeving, maar vindt ze ook in de sporadische contacten die ze wel heeft op een haast perverse manier gelijkgezinden. Seb in het bijzonder weet haar in neurotische handelingen en een pathologische afkeer van de buitenwereld haast te overtreffen, in die mate zelfs dat Lillian twijfelt of hij soms niet Watanuki is. Dat ook Axel de nodige afwijkingen tentoonspreidt mag niet verbazen, al blijft hij wel het “succesvolle type”, wat in de wereld van Grunberg zo mogelijk nog verstoorder mag heten. Per slot van rekening kennen Grunbergs werken nooit een gelukkig einde, alleen een ontregelend slot dat nauwelijks de belofte van catharsis vervult.
Het is nog steeds leuk toeven in Grunbergland, zoveel mag duidelijk wezen. Liefhebbers van zijn werk vinden in de roman Het bestand opnieuw voldoende kluiven om op te sabbelen, terwijl zijn tegenstanders zich opnieuw druk kunnen maken over het schier nihilisme en de afgestompte radeloosheid die van de pagina’s druipt. Dat Grunberg ditmaal zijn hersengolven en die van een selecte schare lezers liet opmeten, is een leuke stunt zonder verder veel (wetenschappelijke) meerwaarde. Dat zijn hoofdstukken ditmaal enkele rules of the internet zijn, is al evenzeer een alleraardigst geintje dat subtiel oplicht waar hij heen wil gaan.
Het bestand is geen baanbrekend werk, maar Grunberg is en blijft een vakman die een eigen stem en wereld heeft gevonden waarbinnen het voor korte tijd nog steeds “aangenaam” toeven is. Vrolijk wordt men er niet van, maar een gezonde dosis kille afstandelijkheid en rationeel cynisme heeft zo nu en dan zijn meerwaarde. Al was het maar om de lezer er nog maar eens aan te herinneren dat het niet allemaal rozengeur en maneschijn is en dat eenieder van ons zichzelf een rol aanmeet. De kunst blijft echter om zichzelf daar niet in te verliezen, want het Grunberguniversum is, hoe vermakelijk bijwijlen ook, vooralsnog geen pretje.