Laat begonnen is half gewonnen. Dat moet zowat het motto van Leo “Bud” Welch zijn. Nadat hij vorig jaar op 81-jarige leeftijd debuteerde met een gospelalbum, stort hij zich op zijn 82e opnieuw op zijn eerste liefde: de blues.
Het levensverhaal van Leo Bud Welch leest als een aaneenschakeling van blues-clichés. Geboren in 1932 in het onooglijke dorpje Sabougla in Mississippi ontdekte hij op jonge leeftijd de blues en leerde gitaar spelen op het instrument van een ouder familielid. Overdag verrichtte hij aan de oevers van de Mississippi jarenlang hard labeur in de houthakindustrie, ‘s avonds speelde hij een mengeling van folk en blues op allerlei feestjes en in cafés in de streek. Al had het wel anders kunnen lopen als hij wel genoeg geld had gehad om een busticket te kopen om naar de auditie bij B.B. King, waarvoor hij uitgenodigd was, te gaan. Toen hij in 1975 de Heer tegenkwam, diaken werd in de lokale kerkgemeenschap en zich samen met zijn zus en schoonzus op gospelmuziek richtte, liet hij de blues achter.
Zo zou hij dan ook in de anonimiteit gebleven zijn, ware het niet dat een vriend van hem (die nu trouwens zijn manager is) een tape met een opname van een optreden naar het Big Legal Mess Records label van Bruce Watson stuurde. Die Watson is ook eigenaar van het befaamde Fat Possum Records. En daar hebben ze wel oor voor talent dat jarenlang door de mazen van het net geglipt is (ten bewijze: Junior Kimbrough was nog zo’n ontdekking van Watson, maar ook een Charles Caldwell werd door hen van de vergetelheid gered) en zo kreeg Leo Welch alsnog de kans om een album op te nemen. In eerste instantie bleef hij de religieuze gospel trouw op Sabougla Voices. Maar de blues kruipt waar het niet gaan kan, en voor het eerst in veertig jaar keerde hij terug naar de muziekvorm waar het allemaal mee begon. Blues is voor hem geen muziek des duivels, maar de beste manier om de ups en downs van het leven te vertellen.
De blues zoals Welch hem brengt is enerzijds diep geworteld in de traditie (je hoort er echo’s in van de blues van Muddy Waters, maar even goed van een labelgenoot als R.L. Burnside), anderzijds sluipen er ook andere invloeden in zijn muziek. Traditional “Poor Boy”, met zijn slepend drumritme en koor zet meteen de toon. Dit is geen generisch klinkende blues, maar muziek gespeeld door een man die geleefd heeft. Verwacht je ondanks de zeer respectabele leeftijd van Leo Welch niet aan gezapige countryblues, maar wel aan lekker rammelig en ongepolijst klinkende songs. Met zijn kenmerkende roze elektrische gitaar (akoestische gitaar speelt hij niet meer, want – dixit Welch – “die maken ze niet meer zoals vroeger”) brengt hij evengoed stevige elektrische blues (“I Woke Up” -inclusief zinderende gitaarsolo-, “Pray On”, “Girl In The Holler”) als hier en daar wat rustiger werk (“So Many Turnrows”). Maar zoals gezegd, een purist is hij zeker niet want “Cadillac Baby” klinkt eerder als jaren ‘50-rockabilly.
Met het misleidend getitelde I Don’t Prefer No Blues zorgt Leo “Bud” Welch voor een uitstekend bluesalbum, dat zeker bij liefhebbers van Junior Kimbrough en R.L. Burnside — overigens ook streekgenoten van Welch uit Noord-Mississippi — in de smaak zal vallen. Muziek die niet klinkt als dat van een tachtiger, maar als van een muzikant die met de urgentie van een jonge snaak eindelijk de kans krijgt om zijn muziek aan de wereld te laten horen. I Don’t Prefer No Blues? Toch niet, de blues is nog altijd koning, dat bewijst Welch hier nogmaals.