Werd hij aan het einde van het vorige millennium nog bestempeld als het hipste wat uit de wereld van de geperverteerde roots naar boven was gekomen, dan is Johnny Dowd vijftien jaar en elf studioalbums later de koning van zijn zelfgecreëerde mythologie. Die is intussen enkel nog voor een kleine aanhang weggelegd, maar die mag er wel zeker van zijn dat Dowd zichzelf niet verloochent. That’s Your Wife On The Back Of My Horse is een kleine klassieker in Dowdland.
De man blijft wars van trends en goede smaak z’n ding doen, schijnbaar puur op instinct. En terwijl hij in het begin nog duidelijk verwantschap vertoonde met andere artiesten uit de wereld van blues en country — hij kreeg niet voor niets het label alt.country opgekleefd — dan blijft daar intussen amper nog iets van over. Zijn vette accent en surreële zottenfeest komen rechtstreeks uit de fantasie van een schizofrene hillbilly, maar Dowd valt anno 2015 gewoon niet meer in een vakje te stoppen. Gemakshalve werd hij al vergelijken met Zappa en Beefheart, maar dat is ook maar omdat die al even tegendraads waren. Daar houdt het intussen op. En als er toch moet vergeleken worden, dan zit je vermoedelijk dichter bij de waarheid door het te hebben over Ween en The Residents.
Opmerkelijk: na een resem platen waarop drummer Willie B. en toetsenist Michael Stark de terugkerende bandleden waren, keert Dowd terug naar Wrong Side Of Memphis en de solocontext. Hier en daar steekt zangeres Anna Coogan een handje toe, maar in essentie is dit een soloplaat. Dowd speelt gitaar, bas en — vooral — keyboards. Denk daarbij echter niet aan broeierige Fender Rhodes of rollende orgels, maar plastieken Casio-geluiden met platte beats, discogeluidjes en knutselelektronica. Er komen robotstemmen aan te pas, kleffe hiphopbeats en tonnen distortion. Het is lelijk en kitscherig, maar tegelijkertijd onweerstaanbaar.
De zelfmythologie kreeg immers zelden zo geïnspireerd gestalte en That’s Your Wife On The Back Of My Horse voelt dan ook aan als een ononderbroken ketting van odes aan zichzelf en zijn levensstijl. Na de lange, lawaaierige intro belandt Dowd in “White Dolemite” (Dolemite was een blaxploitation-personage uit de jaren zeventig) bij een soort van lo-fi bricolagehiphop, alsof hij daarmee zijn eigen variant wil creëren van pocherige, kijk-mij-nu-eens-nutteloos-wezen-in-mijn-goudgelakte-crib-onzin, met een vrouwenstemmetje dat faux-sexy “he needs a spanking” komt meegeven. Nog van dattum in “My Old Flame”: het kan moeilijk nog platter, maar Dowd weet ook nu een soort van kierewiete trailer park flow uit de mouw te schudden.
Het is altijd niet duidelijk of Dowd of een van zijn personages aan het woord is, maar dat doet er eigenlijk ook niet toe. Ze lopen voortdurend in elkaar over. Wie hem al live aan het werk zag, weet dat. Het ene moment combineert hij heavy riffs met Casio-beats (“Cadillac Hearse”) of pakt hij uit met een uit-z’n-voegen-barstende walskermis (“Empty Purse”), maar soms zitten er verwijzingen in naar betere tijden. Zo is “Why” eentje uit het pre-Beatlestijdperk, maar… dan ga je op de tekst letten. Of “Sunglasses”, dat met die stemmetjes enkel nog het ontregelde familie-opstel van “Words Are Birds” moet laten voorgaan. Johnny Dowd, vertegenwoordiger van een land dat opgesloten zit in Dubya-modus, gangsta tegen beter weten in, ontregeld in Beefhearts opgepompte “Bat Chain Puller”-nachtmerrie.
En dan hebben we het nog niet gehad over de compleet van-de-pot-gerukte synthpop/dance van “Dear John Letter” en het bombastische theater van afsluiter “Teardrops”, eentje waarin hij terugblikt op een/zijn leven alsof het z’n eigen In Memoriam betreft. Tot hij uiteindelijk uit die rol stapt (of toch niet) en het doek laat vallen over de voorstelling. Aanvankelijk kan je niet anders dan denken dat de man het deze keer wel heel erg bruin gebakken heeft, maar luisterbeurt na luisterbeurt zuigt hij je opnieuw in die metatekstuele wereld vol rock-‘n-rollreferenties en pastiches op de meest uiteenlopende genreclichés. “It sucks to get old”, kermt hij ergens in “Poor, But Proud”. Kan wel zijn, maar de waarheid is dat de intussen 67-jarige knakker meer vitaliteit en lef aan de dag legt dan de eindeloze stroom inwisselbare indiepopbands die de hemel in geprezen worden en al belegen klinken voor hun eerste album goed en wel uit is. Johnny fuckin’ Dowd, alive & kickin’ met een van de geinigste platen van 2015.
Johnny Dowd begint binnenkort aan een Europese tour. Op 10 april speelt hij in de N9 (Eeklo), daarna nog vijf keer in Nederland. Meer info hier.