Arnold De Boer staat regelmatig te springen, te roepen en op de gitaar te raggen bij Nederlands glorie The Ex, maar als de vijfde plaat van Zea (zijn soloproject ) íets bewijst, dan is het wel dat de man ondanks die excentrieke klanken eigenlijk gewoonlijk thuishoort in een traditie van reizende troubadours. En het is een goeie plaat geworden.
Album #5 sluit aan bij het voorgaande, maar toch doen er zich hier een paar eerste keren voor. Zo haalt De Boer voor het eerst enkele gastmuzikanten aan boord (en niet de minsten), zingt hij voor het eerst in zijn moedertaal (het Fries) en waagt hij zich zowaar aan een duet met zijn vroegere buurmeisje, de dochter van de bakker (echt). Voor de rest blijft alles zowat bij het oude (al zegt dat niets over voorspelbaarheid) en mag de luisteraar zich verwachten aan knutselpop vol stuiterende ritmes, plots opduikende en al even snel weer vertrekkende ideeën, cryptische beschrijvingen en alledaagse observaties.
Het album opent meteen met een van de hoogtepunten: “Sub Specie Ludens”, met kletterende percussie, een goedkoop zoemende Casio, opmerkelijke baritonsaxsolo van Zweeds blaasbeest Mats Gustafsson, en dan die gedeclameerde zang en dat Afrikaans getinte gitaarspel. Het Afrikaanse continent duikt trouwens wel vaker op in de muziek. De Boer speelde regelmatig in Afrika en met Afrikaanse muzikanten (zowel met als zonder The Ex, met King Ayisoba en anderen) en dat laat zijn sporen na in de melodieën, ritmes en uitbundigheid. Al wil dat nu ook niet zeggen dat we meteen een clichébeeld van constante vrolijkheid gepresenteerd krijgen. Een song als “People Shrink, People Grow”, bulkend va de vreemde geluidjes, is eigenlijk volledig gedrenkt in melancholie, verpakt in gruisgitaar en tuimelend pianospel van Oscar Jan Hoogland.
Die laatste keert ook terug in het al even volgepropte “Exploding Head Syndrome”, een song die gaat over de gevolgen van pikante kost eten. Elders doet The Swimming City eigenlijk ook wel wat aan The Ex denken. “I Build My Own Town” heef een aanstekelijke riff en machinegeweerpartijen die zo hadden gepast op een recente albumrelease van de band, terwijl de samenwerking met klarinettist Xavier Charles in “All Words Have Been Here First” nog maar eens bewijst dat er werkelijk geen enkel lid van die band is dat niet regelmatig in de weer gaat met improvisatiekleppers.
Het knappe is dat het album, ondanks die grote diversiteit en kleurrijke waaier aan ideeën, eigenlijk aanvoelt als een complexloze en samenhangende vertelling, ook al bevat het een afwisseling van soms erg rudimentair en ruisend bricolagewerk (“1, 2, 3, I Saw The Devil Cry”), lo-fi garagepop (het charmant gruizige en rammelende duet met buurmeisje Esther Kluft, dat werd opgenomen in de winkel van De Boers ouders), een experiment met samples (“De Zwemmende Stad”) en een naakte song over de relatie met zijn ouders en het verlies van zijn moeder (“Ik Kin Der Net By”).
Folk, huiskamervlijt, krakkemikkige elektronica, exotische geluiden en improvisatie in songs over het stadsleven, een thuis hebben, alledaagse ongein en het vinden van je plaats in de samenleving. Dat laatste, geëngageerde aspect is wat het sterkste nazindert op deze bonte verzameling songs. Al moet eraan toegevoegd worden dat de knappe vormgeving, door die zelfgemaakte kaart met de locaties van alle openbare urinoirs (intussen ook in het Amsterdamse Stadsarchief beland!), waarvoor je bovendien een app vindt op De Boers website, een leuke bonus is. Tel dat allemaal bij elkaar en je hebt een plaat die, samen met releases van onder meer King Champion Sounds en Space Siren, bij het beste hoort dat dit jaar uit Nederland overgewaaid kwam.