Trompet en cello, het is niet meteen de meest voor de hand liggende combinatie, maar dat het wel degelijk mooie muziek kan opleveren, wordt bewezen door twee kleppers die zich in de meest uiteenlopende contexten in hun sas voelen.
Bart Maris is natuurlijk de ultieme nomade van de Belgische jazz. Net zoals je hem in Gent voortdurend van hier naar daar ziet fietsen met z’n trompet onder een snelbinder, zo is deze veelzijdige man er ook eentje die niet houdt van stilzitten. Of het nu gaat om wereldmuziek, traditionele(re) jazz, een kromme big band of vrije improvisatie, het zit hem allemaal als gegoten en z’n aanzienlijke bagage en nog ruimere trukendoos creëren een beeld van een rusteloze muzikant die voortdurend op zoek is naar nieuwe gesprekspartners.
Op Krommekeer is dat de klassiek geschoolde cellist Lode Vercampt, nog zo’n figuur die de zone tussen klassiek, pop, jazz en free afschuimt en naargelang de context kan overschakelen op een heel andere speelstijl. Op dit album, dat een aantal gezamenlijke composities bevat, maar vooral ook ouder werk van Maris dat opnieuw naar boven gehaald wordt, is dat ook het geval. Daardoor doet de muziek de ene keer uitgesproken ‘jazzy’ aan, maar leunt zenadien meer richting wereldmuziek, frivole kamermuziek, exotische filmmuziek of avant-garde.
Soms levert dat zeer mooie muziek op, zoals in opener “Shaman”, waarin ruisend aangeblazen melodieën vergezeld worden van percussieklanken op de klankkast van de cello en een sound en stijl die lonken naar het zuiden. Idem voor “Pedor”, waar de wind van een Spaanse hoogvlakte doorheen waait, met een iele solo van Maris die steunt op bedwelmend spel van Vercampt. Of nog zo’n brokje weemoed: “Popov En Jelena”: knap hoe de weemoed van Maris’ trompet tevoorschijn kan komen uit die piepende, fluitende celloklanken.
Soms kiest het duo ook voor een meer tegendraadse aanpak, wordt er geëxperimenteerd met allerhande hulpstukken en ongebruikelijke speeltechnieken. In de drie delen van “Drie Egypten” zeurt, ruist, bromt en pruttelt Maris er een eindje op los in de taaie zone tussen Peter Evans en Nate Wooley, terwijl Vercampt doet alsof er niets aan de hand is of lekker mee gaat dwarsliggen.
Daartussen zitten dan weer een hele resem stukken die de werelden van kamermuziek en theater aan elkaar koppelen. “Bevingen” lijkt een melodie te bevatten die zo op de Fukkeduk-release had gepast, terwijl “Hemelrijk” uitpakt met zeer beeldende en, ja, rijke muziek, die zo ingelast kan worden in een theatervoorstelling. Idem voor de vijfdelige minisuite “De Zwarte Fles” of het speels rond elkaar wentelende samenspel van “Roe”.
Als je het allemaal op een rijtje zet, dan is het best indrukwekkend, want er is ook nog “Aernout Komt Niet Terug”, dat aanvankelijk lijkt te verwijzen naar Zorns filmmuziek en plots omplooit in een stukje pop, terwijl afsluiter “Verveling” ondanks die titel een van de mooiste tracks van de plaat is. En toch is Krommekeer met z’n lengte van meer dan zeventig minuten gewoon wat te veel van het goede. Het is een verzameling materiaal uit verschillende periodes dat herbezocht wordt, en zo klinkt het album dus ook. Het samenspel van de twee muzikanten zorgt voor de binding, maar de combinatie van de vele verhalen creëert een gebrek aan nodige samenhang. En die was er misschien wel (sterker) geweest als het allemaal wat compacter gehouden was, of eventueel verspreid over twee schijfjes.
Het duo komt zijn album op maandag 14 april nog eens voorstellen in La Resistenza (Gent).