De caracara is een valkachtige roofvogel. Vergeet dat. De caracara is een wind. Eén “die in ruststand het geschubde lijf heeft van een dennenappel, maar die een seconde later met een rode kop, gemene klauwen en snavel genadelozer dan de duivel tekeer kan gaan.” Jawel, ook in de nieuwste van Peter Verhelst gaan droom en werkelijkheid opnieuw hand in hand.
{image}
In een tijd dat schrijvers als Tom Lanoye of Joost Vandecasteele bijna fulltime-BV spelen, is het een verademing dat er nog iemand als Peter Verhelst bestaat. Zo iemand die je in de stilte tussen twee boeken in wat vergeet, over wie je je hoogstens op een onbewaakt moment eens afvraagt waar hij nog mee bezig zou zijn. Tot er dan weer een boekje uit de lucht valt. En een boekje is het met zijn 155 pagina’s: een korte zit waar geen woord te veel in staat.
Nochtans is de neiging aanvankelijk groot om Verhelst op de eerste pagina’s te herleiden tot een paar stilistische clichés. Je herkent zijn trucjes, zijn tics, zijn metaforische stokpaardjes (het fruit is weer rijkelijk aanwezig), en je zucht even. Tot de schrijver je beet heeft, en je langzamerhand wordt meegezogen in deze subtiele vertelling. Dan merk je dat in tegenstelling tot het vroegere rollen met de literaire spierballen, alles nu in dienst staat van het verhaal. En dat hij het soms bewust laat horten en stoten: “het is halfzes ’s ochtends wanneer in het bos de allerlaatste caracara ter wereld… – ‘Kijk’, fluistert de visser”. Verhelst past het methodiekje verschillende keren toe. Als duwt hij bewust even op de pauzeknop om zich niet te verliezen in te vloeiende beschrijvingen die enkel maar dienen om te pronken.
Zoals gewoonlijk bij Verhelst is er geen waarom, enkel een feit: op een dag spoelen er op een onbestemd eiland zwijgzame vrouwen aan. Autoriteiten raken in paniek en reageren zoals alleen zij dat kunnen, met protserige militair aanstelgedrag en veel gezwets over “veiligheid”. Zonder veel letterlijk neer te schrijven, schetst de schrijver de weerstand in de gemeenschap. En echoot hij onze eigen werkelijkheid, met een Middellandse Zee vol ongewenste bootvluchtelingen.
Maar eigenlijk gaat De allerlaatste caracara ter wereld daar niet over. Wel over de trieste dokter Duval, zijn vriend de geestelijke Coriolan, en Madame, de eigenares van een koffiehuis. En over een gedeeld koloniaal verleden dat gaandeweg ontdekt wordt. Verhelst vertelt het met veel nuancering en stiltes. Want draait het daar niet om? De vrouwen zijn sprakeloos, maar ook Duval en Coriolan hebben weinig woorden nodig. Verhelst volgt. Hij suggereert meer dan hij uitspreekt. Vaak zijn het de zinnen die hij niet heeft neergeschreven die het meeste prijsgeven, maar het zijn degene die wel het papier vonden die van het boek weer zo’n kunstwerkje maken.
Nog steeds weet Verhelst immers als geen ander hoe hij met beelden kan vertellen. Zoals zijn andere boeken is ook dit opnieuw visuele poëzie in woorden neergeschreven. Het zijn filmische en soms theatrale scenes, je proeft dat hij de laatste jaren veel voor het podium heeft gewerkt. Zo doet de cruciale misvieringscène bijvoorbeeld bijna aan het rituele theater van een Wayne Traub denken.
En zo is De allerlaatste caracara ter wereld meer een film die je voor je ogen ziet afspelen, dan een boek. De oorspronkelijke zucht dat het epische geweld van Tongkat of Zwerm er duidelijk niet meer in zit, is al lang vervlogen. Het schrijverschap is veranderd — fijngeslepen — maar levert nog altijd kunst af. Alleen moest het grote doek plaatsmaken voor het schilderen op de millimeter. En dat vergt pas echt meesterschap.