De leden van The Middle East lappen even alle geografische bepalingen aan hun laars. Ver weg van alle Midden-Oosterse ellende maken deze Australiƫrs muziek die tot voor kort enkel voor langbaardige Amerikanen was weggelegd. Als de platenverkoop zich spiegelt aan deze territoriale roekeloosheid staat de band een gouden toekomst te wachten.
Je vindt ze overal, van die bands die in eigen land furore maken, maar buiten de landsgrenzen nauwelijks potten breken. Zo leek het ook dit Australische zevental te vergaan. In 2008 gooiden ze met hun debuut The Recordings Of The Middle East hoge ogen in eigen land en schopten ze het zelfs tot het voorprogramma van respectievelijk Doves en Grizzly Bear. Maar tot een internationale doorbraak kwam het niet. Enkele schermutselingen, een split en een verzoening later komen ze nu toch met een internationale heruitgave van hun debuut op de proppen. Drie nummers overleefden de eindselectie niet en Ć©Ć©n nieuw nummer, āDirty Looksā, werd aan het album toegevoegd.
Fans van Fleet Foxes, Bon Iver en Iron And Wine mogen zich alvast verwachtingsvol in de handen wrijven. Zich nu reeds verkneukelen om de nieuwste indiehype zou echter voorbarig zijn. De jonge AustraliĆ«rs blijven zich halsstarrig vastklampen aan lang uitgerekte, broze composities die af en toe uitmonden in chaotisch exploderende doemscenarioās. Postrock voor watjes. Luister bijvoorbeeld naar āLonelyā: nog voor het nummer goed en wel begint, bekruipt je al die ondraaglijke spanning. Dat deze song vroeg of laat uit haar voegen zal barsten, staat in de sterren geschreven. Met een mengelmoes van folk, postrock en ambient weet The Middle East evenwichtig te laveren tussen langzaam uitgesponnen melodieĆ«n en onstuimige uitvallen. We laten ons niet graag betrappen op het gebruik van weinigzeggende termen als postfolk, maar voor een band die Grizzly Bear op unieke wijze weet te verzoenen met Sigur RĆ³s rest ons helaas geen andere keuze.
Dat het niet altijd moet vonken, bewijst het openingsnummer. āThe Darkest Sideā is een ingetogen liefdeslied dat het vooral moet hebben van vertederende gitaarlijnen en melancholische samenzang. Dat The Middle East wel degelijk de allures van een gevierde postrockband geniet, wordt een tweede maal duidelijk in āBloodā. Dromerige vocalen bouwen op naar een krachtig crescendo en schielijk onafwendbaar stevent het nummer regelrecht af op een apocalyptische finale. De muzikanten weten nog net op tijd de teugels terug in handen te nemen en voorkomen zo dat de hel volledig losbarst.
Na āBloodā is het vet echter wat van de soep. Tijdens wat volgt, rijzen de eerste drie nummers als statige kerktorens boven de rest van het album uit. Neem nu āFoolās Goldā. Op zich een erg sterk nummer en tekstueel een parel van jewelste. Maar in de schaduw van voorganger āBloodā weet het fluisterstille nummer geen moment te overtuigen en schuifelt het dan ook ongemerkt voorbij. Gelukkig schakelt het daaropvolgende āBeleriandā opnieuw een versnelling hoger, al doet het al snel denken aan een slecht afkooksel van een Radioheadnummer. Gelukkig maakt de poppy afsluiter āDirty Looksā heel wat goed. Een oerdegelijke song zonder franjes, die zich wentelt in zielroerend zelfbeklag.
Een album dat op geen moment gaat vervelen, maar toch wat pit mist om tot een wervelend debuut uitgeroepen te worden. Een kleine inzinking halverwege doet The Middle East uiteindelijk de das om. Maar laat ons eerlijk wezen, The Recordings of the Middle East zou best wel eens tot een verslavend snoepje kunnen uitgroeien. Hoewel het halverwege wat van haar smaak verliest ,verlenen de meesterlijke teksten de nummers genoeg overtuigingskracht om te blijven boeien. Met drie dijken van nummers en geen enkel moment waar de band compleet de mist in gaat, zouden we de waarheid oneer aandoen als we niet besloten dat dit al bij al een (vergeef ons de platvloerse woordkeuze) retegoed debuut is van een band waar we in de toekomst zeker nog van zullen horen!