Aan de resem schattige meisjes met leuke plaatjes schatplichtig aan de muzikale jaren ver voor hun geboortedag lijkt maar geen einde te komen. Tijd voor het übermeisje Regina Spektor om even alle kindjes naar bed te sturen en te laten horen dat het ook zonder gedweep met jaren tachtig-iconen kan.
Echt volwassen worden zit er voor Spektor vooralsnog niet in. De late twintiger (geboortejaar 1980) kampt weliswaar niet met het Peter Pan-complex van wijlen Michael Jackson, aan een overdaad ernst zal ze voorlopig nog niet bezwijken. Het bekendste uithangbord van de New Yorkse anti-folkbeweging heeft er immers een handje van weg om eigen nummers te dwarsbomen door midden in een gevoelige ballad te beatboxen of pakweg een stoel te gebruiken als percussie-instrument (“Poor Litte Rich Boy” uit Soviet Kitsch).
Na twee platen in eigen beheer uitgebracht te hebben (11:11 Eleven Eleven en Song) verscheen in 2004 het officiële debuut Soviet Kitsch. Twee jaar later volgde niet alleen Mary Anne Meets The Grave Diggers And Other Stories, een compilatie-cd van werk uit de eerste twee platen, maar ook de doorbraakplaat Begin To Hope. Het album ging verder op het elan van de vorige platen en liet een breed gamma van stijlen en emoties horen waarbij de eigenzinnige visie van Spektor boven alles uitzweefde en in goede banen leidde.
Op dat punt levert Far alvast niets in: Spektor blijft schipperen tussen ernst en luim en durft net zo goed in als naast het doel te schieten, vooral tekstueel dan. Het beste voorbeeld hiervan levert het nochtans niet onaardige “Laughing With”, dat middels karamelleverzen duidelijk maakt dat niemand die in de put zit grappen durft te maken met God. En toch heeft het nummer zijn verdiensten voor wie voorbij de goedbedoelende maar tenenkrullende tekst kan kijken. Spektor weet ondanks de strijkers en de weemoedige pianomelodie perfect te balanceren tussen oprechte ontroering en melancholische kitsch.
Met dat laatste heeft het nogal zwaar op de hand liggende “Wallet” meer moeite, maar daar staat dan weer het intrigerende “Machine” tegenover waarbij Spektor uitstekend een technologische dreiging weet op te roepen met haar piano. Ook “Genius Next Door” roept om meerdere luisterbeurten dankzij de langoureuze pianopartijen en uitgekiende strijkersarrangementen, evenals het springerige “Two Birds” of het verstild romantische “Man Of A Thousand Faces”. Het is geen Lon Chaney-hommage, al had de meesteracteur/grimeur vast goedkeurend geknikt.
Dat het album de draad oppikt waar Begin To Hope hem liet liggen, is niet minder dan een open deur intrappen — iets wat “The Calculation” overigens schaamteloos doet. Het nummer had zo op de vorige plaat gekund. Ook het opdringerig vrolijke “Dance Anthem Of The 80’s” hint naar de mix tussen knipogende ironie en gravitas die het vorige album zo rijk maakte. Aan dat laatste ontbreekt het jammer genoeg op dit album. Spektor lacht zich weliswaar niet doorheen de hele plaat, maar tezelfdertijd verliest ze zelfs in de Ernstige Nummers genre “Human Of The Year” de lichtvoetigheid en popgevoeligheid niet uit het oog.
Het is een detailkritiek, onnodig en ongewenst, maar ze mag opgemerkt worden. Far is consistenter dan zijn voorgangers, maar ook op de verkeerde manier hitgevoeliger. Spektor haalt uit voorzorg de scherpste angels uit de plaat, waar dat beetje bloeden net de vorige albums optilde. Het is jammer dat hierdoor aan dynamiek en diversiteit ingeboet wordt, maar dergelijke detailkritiek mag het eindoordeel niet verhullen: met Far heeft Regina Spektor opnieuw alle meisjes het nakijken gegeven. Ze is een product van de jaren tachtig dat x jaren na datum nog steeds sprankelend en fris klinkt.