Damon Albarn staat nog eens op een Belgisch podium, niet met Blur (hout vasthouden) of Gorillaz maar met dat andere projectje van hem: The Good, The Bad & The Queen. Een supergroep die een fantastisch album maakte.
The Good, the Bad & the Queen is namelijk vooral ook het project van afrobeatlegende Tony Allen (van Fela Kuti), punklegende Paul Simonson (van The Clash) en ex-Verve-gitarist Simon Tong. Een uitgelezen kwartet, zoals je ze wellicht weinig op ’s lands poppodia zal tegenkomen.
Geholpen door een stemmige backdrop met wat verdwaalde vlagjes en strak in het naoorlogse pak gestoken, roept het viertal in de Marquee de sfeer op van een ondergronds oorlogscabaret. De belichting is spaarzaam, zodat de aandacht nog meer op de sfeer en de muziek komt te liggen in plaats van op de verzamelde ego’s.
Het slechte nieuws: die sfeer past niet echt bij een laat festivalconcert, maar meer bij een overdadige theaterzaal als de Bourla. Het goede nieuws: na een tiental minuten vergeet je gewoon dat er nog een festival buiten de tent is en de heren spelen een fantastische set.
Niet iedereen loopt warm voor het soort donkere, lome dub waarmee The Good, The Bad & The Queen vol staat, maar wie bereid is om zich te laten onderdompelen in hun nostalgische universum, hoort veel moois. Bovendien weet Albarn zelfs op subtiele wijze het publiek te bespelen en zwaait Simonson met zijn bas rond alsof het een machinegeweer was.
Vier heren met hoed die haast noot voor noot hun album naspelen (enkele korte jams daargelaten): het lijkt misschien saai, maar als vier topmuzikanten zo goed weten wat ze aan het doen zijn als The Good, the Bad & The Queen, wordt het magisch. Dit oversteeg ver het niveau van een modaal festivalconcert en leunde dichter aan bij Weiliaans of Waitsiaans dubcabaret. Een hoogtepunt, dat door Albarn – geheel in de sfeer – bruusk werd afgebroken: "Ladies and gentlemen, I’m going to count to four and end this wonderful evening; One Two Three Four".